MAANDAG 7 AUGUSTUS 1922. 349 een verwijt van gemaakt, dat ik er niet voor heb gezorgd dat deze zaak is gekomen bij de commissie voor de werk verschaffing. Deze commissie is er op uit werk te zoeken, maar wij staan hier voor een geval dat er werk wordt aan geboden van hooger hand onder bepaalde voorwaarden. Wij komen dus eenvoudig voor de vraag te staan of dit werk zal worden geaccepteerd ja of neen en daarover heeft de commissie voor werkverschaffing niet te beslissen, maar dat moet de Raad uitmaken. Wanneer men zich ten deze wendt tot de commissie is men aan een verkeerd adres. Burgemeester en Wethouders hebben een toelichting gegeven betreffende de voorwaarden, die aan de uitvoering van dit werk ver bonden zijn en het is nu aan den Raad te beslissen of wij dezen weg zullen ingaan. Men moet hierbij in aanmerking nemen, dat voor de gemeente aan deze werkverschaffing geen voordeelen verbonden zijn; de voordeelen zullen geheel komen ten bate van de werknemers, die daardoor in staat gesteld worden wekelijks meer aan loon te ontvangen dan zij als uitkeering wegens werkloosheid krijgen. Dat dient men ook in aanmerking te nemen. En al is het nu zoo, dat de ver dienste niet zoo hoog wordt als het loon, hetwelk volgens het collectief contract ontvangen moet worden, wij weten op het oogenblik van dat contractloon alles af; want als er werk loosheid is, dan ontvangt men niets en dan zal men moeten gaan trekken van de werkloosheidsverzekering. Laten wij niet uit het oog verliezen de groote beteekenis van de gelegenheid, dat aan deze werkloozen werk wordt aangeboden. Zeer onlangs heb ik op het Stadhuis een bezoek gehad en toen maakte men aanmerking op zekere regeling bij de werk verschaffing het betrof een ander gebied en er werd gezegd: wij zijn op dit oogenblik weder zonder werk en wij wenscben te werken! Wij wenschen het geld, dat wij ontvangen, te verdienen. Aan een regeling als de nu voorgestelde is een groot nut verbonden, ook in dit opzicht dat het niet werken zeer demoraliseerend werkt. Wanneer men nu den eisch stelt, dat het loon hetzelfde is als het loon, dat in het bedrijf is overeengekomen, dan maakt men in vele opzichten het werk verschaffen onmogelijk. Het is in de drukkende omstandigheden, waarin wij verkeeren, van belang dat men althans nog eenige verdiensten heelt, en wanneer men er toe kon komen om te zeggenhet is op het oogenblik nog beter om ƒ16.te verdienen met werken dan ƒ12.- te krijgen van de werkloosheidsverzekering, dan zou er nog heel wat werk te vinden zijn. Maar wat doet men? Men wil hebben een loon, zegge van het dubbele van ƒ12.van ƒ24 dat werk kan men niet vinden en dan maar liever ƒ12.uit de verzekering, dan op een andere wijze wat meer verdienen met werken. Dit is iets waarop men wel moet letten. Ik heb een vorigen keer al van zoo'n geval gewag gemaakt. Verleden jaar heeft zich het geval voorgedaan bij één van de gemeentebedrijven, dat aan iemand de gelegenheid geboden werd 27.per week te verdienendie man trok 18.— uit de werkloos heidsverzekering; maar wat was het antwoord? ik ga voor die ƒ9.verschil niet werken; ik blijf liever die ƒ18. trekken uit de werkloosheidsverzekering zonder werken. Het is van groot belang, dat ook de gewoonte van werken gehandhaafd blijft. Er is voor den Raad alleszins reden om met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te gaan. Financieele voordeelen zitten er voor de gemeente niet direct aan; wat men in deze richting doet komt eenvoudig ten gunste van de werklieden. De heer van Stralen. M. d. V. Ik constateer, dat de verdediging van dit voorstel door de Wethouders buiten gewoon weinig om het lijf heeft. Zooals de heer Pcra heeft gesproken is toch niet de manier om te antwoorden op de door ons uitgeoefende critiek. Die noemt het geval van iemand, die een uitkeering van 18. kreeg uit de werkloosheidsverzekering en niet aan het werk wilde gaan tegen een loon van 27.Dat is een laag-bij- den-grond-sche bestrijding. Niemand zal ontkennen, dat der gelijk geval zich wel eens zal voordoen, maar het gaat niet aan om dit als argument te gebruiken tegen de bezwaren, welke wij aangevoerd hebben tegen de buitengewoon lage loonen, welke men hier wil betalen. Op dezelfde wijze trachten ook de andere Raadsleden, die voor het voorstel zijn, met allerlei drogredenen hunne houding goed te praten. Speciaal de heer Heemskerk heelt heden een buitengewone vreemde houding aangenomen, welke hem zeker nader zal worden ingepeperd. Ik had van den heer Heemskerk niet verwacht, dat hij den treurigen moed zou hebben het voorstel van Burgemeester en Wethouders te verdedigen. Ik noem dat een treurigen moed, want de heer Heemskerk zou, als hij in andere om standigheden verkeerde, evengoed zijn ergernis te kennen geven, maar nu deze schandelijke regeling afkomstig is van zijn partijgenöoten, juicht hij het toe, dat Burgemeester en Wethouders met dit voorstel zijn gekomen en probeert hij het aannemelijk te maken dat hij sterk verwonderd is over mijn houding. Maar hij wist toch wel van te voren, dat ik tegen een dergelijk voorstel zou opkomen en dat was ook zijn plicht als iemand, die na aan de arbeiders verwant is. Maar altijd als het er op aankomt zich te verzetten tegen dingen, die verkeerd zijn voor arbeiders, dan hebben de heeren nog altijd geen ruggegraat. En zoo missen zij den moed tot verzet als de arbeiders in het moeras getrapt worden. Zij weten evengoed als ik, dat dit geen behoorlijke loonen zijn, maar dit voorstel is een uitbroedsel van mijnheer Ruys, pat tijgenoot van mijnheer Heemskerk, dien hij niet durft laten stikken met zijn regeling, en daarom is dit voor hem aan leiding om de arbeiders in den steek te laten. Wat zegt u? De Voorzitter. Ik zeg niets, maar luister. De heer van Stralen. Dat zal dan voor mij een reden zijn orn wat op mijn woorden te passen. Maar ik zou willen zeggen: als niet Ruys maar een sociaal-democraat iets der gelijks aan de arbeiders zou willen opleggen, dan zou ik den heer Heemskerk wel eens willen hooren. Maar nu mist hij den moed zich los te maken van zijn politieke verwanten. Toch heeft hij waarschijnlijk een loon van 13.50 niet voor- zijn rekening durven nemen en spreekt hij daarom van het maken van 4000 senoritas in de week. Ik meen echter, dat dit absoluut onjuist is. Mij is medegedeeld, dat bij de firma Azijnman te 's Hertogenbosch in de week gemiddeld 2300 zijn gemaakt in 55 uur. Ik geef toe dat het iets kan klimmen, maar dat het tot 4000 zal gaan verwacht ik niet. Men hoort nu wel, dat sommigen op de fabriek in Arendonck, België, die altijd die sigaren gemaakt hebben, het tot 6000 brengen, maar menschen, die hun geheele leven iets anders gemaakt hebben, zijn niet tot die praestatie in staat. Hier zijn die sigaren tot nu toe nooit gemaakt; het is een geheel nieuw artikel en men kan hier dus lang niet tot dat aantal komen. Men heeft het ook over de medewerking van de organisatie's, maar dat kan men geen medewerking noemen. Er is al gezegd dat dit is geschied met het mes op de keel, maar bovendien is het ook niet juist, want mij is bekend dat er ook door vertegenwoordigers van arbeiders, met wie ik het meeste verwant ben, bezwaren zijn gemaakt. Wat is de zaak? Het feit, dat er pressie van de zijde der Regeering achter die zaak zit en dat als straf op het niet aanvaar den van deze regeling onmiddellijk zou volgen het stopzetten van de uitkeering, heeft natuurlijk zijn uitwerking op deze menschen niet gemist. Als zij zouden weigeren om dergelijk werk te aanvaarden, dan zouden zij heelemaal niets meer krijgen, ook geen lage uitkeering en ik kan dus heel goed begrijpen, dat de menschen in die positie noodgedrongen daartoe zijn overgegaan, maar het woord „medewerking" is hier misplaatst; daarvan is geen sprake. Bovendien geloof ik, dat, toen die zaak in de crisiscommissie voor het sigarenmakersbedrijf besproken is, niet voldoende tot de menschen zal zijn doorgedrongen, dat de gemeente aan de regeling als zoodanig wel niets kan wijzigen, doch dat zij niet verplicht is deze werkverschaffing in te voeren. Ik heb de besturen van twee organisatie's geraadpleegd en die zeiden mij: tracht althans te bereiken, dat de gemeente hiertoe niet overgaat; wij accepteeren liever den bestaanden toestand. Er is mij ook medegedeeld, dat in de eerste week dat de sigarenmakers dit loon voor dit werk zullen krijgen, zij in optocht zullen gaan naar het Burgerlijk Armbestuur om te trachten op dat loon een toeslag te krijgen. Hetgeen de heeren Wilmer en Heemskerk gezegd hebben, namelijk dat men met dit werk een hooger loon zal kunnen verdienen dan de uitkeering van thans bedraagt, is geheel onjuist. Men heeft mij verzekerd en ik ga uit van die uitlatingen van deskundigen dat de productie niet zal zijn 3000 stuks per week maar ten hoogste 2000. Laat ik den middenweg nemen en als gemiddelde noemen 2500 stuks. Het staat vast, dat bij dergelijke productie de loonen in vele gevallen lager zullen zijn dan de uitkeering, welke thans ge geven wordt. Als wij de zaak zoo stellen, dat de loonen, voor dit werk betaald, nog lager zijn dan do toch reeds lage uitkeering van thans, waar haalt men dan den moed vandaan om te zeggende menschen moeten dit met beide handen aangrijpen? Ik kan mij voorstellen, dat een arbeider, geplaatst voor de keuze om of dit werk te aanvaarden tegen dat lage loon of geen uitkeering meer te krijgen, zegt: stik met uw uitkeering, ik aanvaard dit werk niet. Men zegtge moet liever willen werken dan de hand ophouden. In het algemeen is dit juist en 99% van de arbeiders zal dat onderschrijven; maar het werk moet verricht worden tegen een behoorlijk loon, althans tegen een loon waarvan men eenigszins behoorlijk kan leven, en dit kan men niet zeggen van het hier voorgestelde loon. Ik kan mij dan ook geheel indenken ik heb van eenige

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 9