MAANDAG 7 AUGUSTUS 1922. 351 De heer Knuttel. In Rusland worden waarschijnlijk in het geheel geen senoritas gemaakt. En als er alleen maar wordt betaald voor werkelijk verrichten arbeid, dan houdt dat toch geen verband met uitkeeringen wegens werkloosheid. De Russische wet zegt alleen, dat het niet voldoende is het werk te accepteeren, maar dat men dan ook goed moet werken, en dat is iets zonder hetwelk geen enkele maatschappij, ook onder arbeidersdictatuur, bestaan kan. De heer Oostdam heeft gesproken van een communistische maatschappij, maar dat is een vergissing. Naar aanleiding van het betoog van den heer Oostdam wil ik nog twee dingen opmerken. Ten eerste heb ik het woord geklets gebruikt ten aanzien van uitlatingen van mijn partij- genoote Roland Holst. Ik bedoel dit, dat deze slechts eigen en mijns inziens onjuiste indrukken heeft gegeven omtrent de moeilijkheden, waarmede onze Russische makkers te worstelen hebben, maar geen bronnen, waaruit gegevens over de Russische verhoudingen te putten zijn. Ten tweede wil ik zeggen dat ik meen, dat het buitengewoon onverstandig is van den heer Oostdam met Rusland aan te komen, want het eenige dat hij bereikt is dat de arbeiders, die niets van Rusland weten, zeggen: als de heer Oostdam er zooveel op aan te merken heeft zal het er wel beter zijn dan hier. Dan heeft de heer Wilmer mij verweten dat ik heb ge zegd, dat ik den arbeiders die vier of vijf gulden in de week meer wil onthouden, die zij zullen krijgen als zij aan het werk zullen gaan. Jk heb dat bedrag genoemd omdat het zoo is voorgespiegeld, maar ook al zou het meer zijn, dan beteekent het nog weinig, want iemand, die den geheelen dag gejaagd werk moet doen, slijt natuurlijk meer dan iemand, die werkloos is en daardoor vervalt een gedeelte van het voordeel. Bovendien meen ik, dat de arbeiders ook verder moeten zien dan alleen den dag van morgen, en het geldt hier een neerdrukken van het loon tot op de helft van het geldende tarief. Het stukloon daalt sterk en bovendien wordt de tienurendag ingevoerd en ik kan begrijpen dat ieder arbeider, die zijn belang begrijpt, liever nog wat erger honger lijdt dan daarmede mede te gaan. De arbeiders gevoelen dat zoo en wenschen deze regeling niet en het is een groote onwaarheid als beweerd wordt dat de organisatie's wel deze regeling wenschen. Ik keur de houding van de organisatie's ten deze af. Ik vind, dat de organisatie's hadden moeten zeggen: dat doen wij in geen geval. Maar dit wil nog niet zeggen, dat ik daarom toegeef dat de organisatie's deze regeling goedkeuren. Waarom is deze regeling geaccepteerd? Omdat de organi satie's, mijns inziens ten onrechte, opzien tegen de verant woordelijkheid, welke misschien op hen kan gelegd worden wanneer de Minister zeide: nu zetten wij de uitkeering heelemaal stop. De arbeidersorganisatie's hebben dus de regeling niet geaccepteerd omdat zij liever deze regeling hadden dan de tegenwoordige uitkeering, maar omdat zij liever deze regeling hebben dan in het geheel geen uitkeering. Ik geloof, dat zij ten onrechte aldus geredeneerd hebben, want ten slotte kan men 15000 werklooze sigarenmakers niet zonder meer aan den honger prijs geven. Daarom geloof ik, dat die vrees verkeerd is, al kan ik mij ten slotte voorstellen, dat, waar de eene organisatie begint, de andere bang is om hare arbei ders in een ongunstiger financieele positie te brengen dan de arbeiders van de organisatie, welke zich onderworpen had. Zeer ten onrechte mijns inziens; maar dat hier die organisatie's tegen ons uitgespeeld worden, is eenvoudig een dwaasheid. De heer Wilmer heeft mij bij interruptie toegevoegd: het is te laag. Dat geef ik den heer Wilmer toe; maar als er morgen aan den dag weder verkiezingen komen, dan doet de heer Wilmer weder alles om de Regeering, welke zulke regelingen maakt, weder aan het bewind te brengen. Het is dus volkomen juist als de heer Wilmer zegt: het is te laag. Daaraan hebben de arbeiders echter niets. Waaraan zij wel wat hebben is, dat deze Gemeenteraad deze regeling niet accepteert; dat wij dus als Gemeenteraad zooveel mogelijk tegenwerken en hier liever de bestaande uitkeeringen laten bestaan. De heer Wilbrink. M. d. V. De heer Knuttel heeft mij ver weten, dat ik gezegd zou hebben dat de arbeiders bij het Burgerlijk Armbestuur komen bedelen. Ik meen zoo even gezegd te hebben, dat ook de heer van Stralen indertijd be toogd heeft dat het beter is den menschen werk te verschaffen dan hen naar het Burgerlijk Armbestuur te verwijzen. De heer Dubbeldeman. Maar van Stralen heeft er niet bij gezegd, dat ze voor minder loon moesten werken! De heer Wilbrink. Maar in dit verband heeft de heer Knuttel mij in den mond willen leggen, dat de arbeiders gaan bedelen bij het Burgerlijk Armbestuur. Ik beschouw het voor het moreel van een arbeider beter dat hij arbeidt voor hetgeen hij ontvangt dan dat hij bij het Burgerlijk Armbestuur moet aankloppen, al beschouw ik het niet als een schande voor iemand, als hij, door de omstandigheden gedwongen, daar terecht moet komen. Ik betreur zoo iets evengoed als de heer Knuttel, maar wij staan op verschillend standpunt. De heer Knuttel meent, dat de gemeenschap moet zorgen dat al hare leden voldoende ondersteund worden en aan niets gebrek hebben, maar ik plaats mij op het standpunt, dat de gemeenschap den menschen, die ondersteuning behoeven, moet tegemoetkomen, doch dat haar in geen geval de plicht is opgelegd om de menschen in dien zin te onderhouden, dat hun ten allen tijde datgene, wat zij bij productieven arbeid kunnen verdienen, uitgekeerd moet worden. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 16 tegen 8 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Heemskerk, Wilbrink, Kuiven- hoven, van Hamel, Wilmer, Splinter, Meijnen, Sanders, Jan de Lange, Oostdam, Pera, Mulder, Bots, de Lange, F. Eikerbout en Stijnman. Tegen stemmen: mevr. DubbeldemanTrago en de heeren van Stralen, Dubbeldeman, Piekaar, Groeneveld, Knuttel, van Eek en Sijtsma. (De heer van Hamel was inmiddels weder in de vergadering teruggekeerd, terwijl de heer Bisschop deze tijdelijk had ver laten.) XXXIV. Vaststelling van het 1ste Suppletoir kohier der schoolgelden voor het Middelbaar en Hooger Onderwijs, school jaar 1921/22. (Zie Ing. St. No. 213.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten tot vaststelling van het 1ste Suppletoir kohier der schoolgelden voor het Middelbaar en Hooger Onderwijs, schooljaar 1921/22, opgemaakt tot een bedrag .van 1200.50. De Voorzitter doet thans de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat. De Voorzitter. De heer Mulder zal eenige vragen, welke de heer de Lange in een vorige vergadering gedaan heeft, beantwoorden. De heer Mulder. M.d.V. In een der laatste vergaderingen heeft de heer de Lange vier vragen gesteld, betredende het badhuis van »de Eendracht". Ten eerste heeft hij gevraagd, wat het badhuis heeft gekost. Het badhuis heeft gekost: aan bestek- werk 45066,59, aan werk buiten het bestek 16126,84, aan meerder werk 1032,26®, te zamen 62225,69®, aan grond- voorschot met inbegrip van bestrating en rioleering ƒ6764,38®, totaal 68990,08. Het toegestane voorschot was 71500. De tweede vraag was: «Hoeveel kuip- en stortbaden zijn per maand in de eerste 5 of 6 maanden van dit jaar gebruikt?" Er zijn gebruikt 5881 douchebaden en 790 douchebaden per abonnement; 751 kuipbaden en 100 kuipbaden per abon nement; dan nog 3082 schoolbaden. Ik kan mededeelen, dat het aantal schoolbaden van 403 in Mei gestegen is tot 1174 in Juni. De derde vraag luidt: «Hoeveel geld werd voor die baden in totaal ontvangen?" Er is ontvangen voor zeep 0,19; voor gebruik van hand doeken 1,30; voor douchebaden 887,70; voor douchebaden per abonnement 98,75; voor kuipbaden ƒ266,45; voor kuip baden per abonnement 27,50; voor schoolbaden ƒ308,20; totaal 1590,09. De vierde vraag luidt: «Hoeveel bedroegen de exploitatie uitgaven in de eerste 5 of 6 maanden van 1922?" De exploitatie-uitgaven over 6 maanden hebben bedragen 3008,86. Daarbij moet nog gevoegd worden een half jaar rente en afschrijving ad 1843,70. Het totaal wordt dus f 4852,56. Hiermede zijn feitelijk de vragen van den heer de Lange beantwoord. Ik ben, om het verkrijgen van een overzicht te vergemakke lijken, iets verder gegaan en heb de exploitatie over een geheel jaar genomen, in verband met de uitkomsten van het eerste halfjaar, en daarbij ben ik tot deze uitkomst gekomen. De bijdrage was laatstelijk gebracht op ten hoogste 4020. zoodat een verhooging van 2480.noodig zal wezen, ge nomen over 1922. Er was op gerekend, dat de douchebaden zouden opbrengen 1800.de douchebaden per abonnement 300.de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 11