161
raad wendt, met het eerbiedig verzoek haar opnieuw in het
genot te stellen van het destijds verleend weduwen-pensioen;
dat zij verzoekt, zoo zij niet mocht vallen'onder de ge
noemde verordening, om reden haar man Geert de Vries in
1901 is overleden, omtrent haar een gunstige beschikking
te willen nemen, door het toekennen eener jaarlijksche
gratificatie.
't Welk doende, Uw dw. dienares,
Wed. A. v. Veen geb. Sip.
N°. 244. Leiden, 19 Augustus 1922.
Tijdens de behandeling in Uwe Vergadering van 10 Oc
tober 1921 van ons praeadvies, betreffende een tweetalver-
zoeken in zake den aanleg van kinderspeelterreinen (zie
Ingek. Stukken blo. 316 van 1921), werd een door mevrouw
Van Itallievan Bmbden en den heer Sijtsma ingediende
motie aangenomen, waarbij, op grond van de overweging,
dat een of meer kinderspeelplaatsen voor de gemeente van
het hoogste belang moesten worden geacht en tevens, dat
de plannen, in gemeld praeadvies genoemd, niet voor ver
wezenlijking vatbaar waren, ons College werd uitgenoodigd
naar andere terreinen uit te zien en, wanneer wij deze
zouden hebben gevonden, alsnog met een voorstel bij Uwen
Eaad te komen. Zooals uit de in Uwe Vergadering ge
voerde besprekingen bleek (zie Handelingen 1921, blz. 378)
was de bedoeling van dit voorstel, dat ons College zou
uitzien naar een speelterrein, voor het gebruik waarvan
niet noodig zouden zijn toestellen, bewakers en spelleiders.
Aan de in deze motie vervatte uitnoodiging gevolg ge
vend, hebben wij ons allereerst gewend tot de Gedeputeerde
Staten dezer provincie, met verzoek het aan de Provincie
toebeboorende terrein bezuiden den Hoogen Rijndijk nabij
het nieuwe Rijn-Schiekanaal, dat voor een speelterrein als
bovenbedoeld bij uitstek geschikt scheen, weder voor speel-
doeleinden open te stellen. Tot ons leedwezen bad dit
verzoek niet het gewenscbte gevolg, daar bet Provinciaal
Bestuur bet niet wenschelijk achtte, dat aan genoemd terrein
wederom de bestemming van speelterrein werd gegeven.
Hierna hebben wij nagegaan, of en in hoeverre het in
aanleg zijnde speelveld op bet Eaamland achter de Hoogere
Burgerschool voor Jongens tevens aan de behoefte van een
kinderspeelterrein dienstbaar gemaakt zou kunnen worden.
Dit terrein is zooals wij reeds mededeelden in ons voor
stel van 12 December 1921 (Ingek. Stukken Ho. 415 van
1921), waarbij gelden tot den aanleg daarvan werden aan
gevraagd bestemd voor de mannelijke leerlingen van de
Hoogere Burgerschool en kan tevens dienen voor de manne
lijke leerlingen van bet Gymnasium. Dit veld nu zonder
meer openstellen voor de jeugd, om er, geheel aan zichzelf
overgelaten, te spelen en te ravotten, is allerminst wen
schelijk. Het terrein zou in een ommezien zoodanig geha
vend en met kuilen en gaten doorploegd zijn, dat feitelijk
geen enkel spel daarop behoorlijk meer zou kunnen worden
uitgeoefend en de sommen gelds, daaraan besteed, grooten-
deels weggegooid zouden blijken.
In dit verband zij opgemerkt, dat bet bestuur der Ver-
eeniging „Volksspeeltuinen", alhier, tot Uwe Vergadering
een adres beeft gericht, waarin, behalve verhooging van de
subsidie, die deze vereeniging jaarlijks van de gemeente ont
vangt, gevraagd wordt van bet gemeentelijk terrein aan den
Zoeterwoudscben Singel kosteloos gebruik te mogen maken.
De vereeniging „Volksspeeltuinen" beeft dit terrein thans
in gebruik van den Nederlandschen Bond voor Lichamelijke
Opvoeding, afdeeling Leiden, die bet op haar beurt van de
gemeente gebuurd heeft. Deze bond, die het terrein tegen
betaling afstaat aan verschillende sportvereenigingen, waar
onder ook „Volksspeeltuinen", beeft nu besloten tot bet houden
van cursussen, waarbij een groot aantal kinderen, onder toe
zicht van gediplomeerde leiders, aan allerlei oefeningen en
spelen deelnemen. Het bestuur van den Bond vreest nu, dat
het speelterrein, waarvan zeer druk gebruik wordt gemaakt,
bij gelijktijdig gebruik door „Volksspeeltuinen" te intensief
zal worden benut en dientengevolge beschadigd. Vandaar,
dat genoemd bestuur zich tot ons College heeft gewend
met bet verzoek, voor de vereeniging „Volksspeeltuinen"
een ander terrein beschikbaar te willen stellen.
Dit verzoek komt ons niet ongegrond voor. Inderdaad is
gebleken, dat tengevolge van bet gebruik, hetwelk „Volks
speeltuinen" des zomers van een gedeelte van het terrein
maakt, bet veld des winters ongeschikt geworden is als
wedstrijdterrein voor de korfbal- en andere clubs, die bet
dan plegen te bespelen, waardoor vaak kostbare herstellingen
noodig zijn.
Waar nu, blijkens baar adres, de vereeniging „Volksspeel
tuinen" de spelleiding op booger peil wenscht te brengen
en zich op het verkrijgen van een goed georganiseerd speel
terrein toelegt, komt het ons voor, dat een goede oplossing
zou worden gevonden, wanneer het terrein op bet Eaam
land buiten de uren, waarop bet voor de leerlingen van
Hoogere Burgerschool en Gymnasium beschikbaar moet
zijn, derhalve in den regel op de Woensdag- en Zaterdag
middagen, alsmede op de overige werkdagen na des namiddags
4 uur, aan „Volksspeeltuinen" ten gebruike werd afgestaan.
Zooals gezegd, zal niet iedereen op dit veld maar elk wille
keurig spel kunnen gaan beoefenen orde, toezicht en
leiding zal in het belang van veld en spel noodig zijn
maar ongetwijfeld zullen vele kinderen, die vroeger gewoon
waren zich op het bovenvermelde provinciale terrein te
vermaken, naar het Eaamland komen en daar, mits zich
op de vastgestelde uren aanmeldende, worden toegelaten.
Op deze wijze kan, dunkt ons, zoowel aan de wenschen
van „Volksspeeltuinen" en van den Hed. Bond voor Lichame
lijke Opvoeding, alsook aan de in de motievan Itallie-van
Embden-Sijtsma uitgesproken behoefte aan een kinderspeel
terrein, worden tegemoet gekomen.
In hoeverre eerstgenoemde vereeniging in verband met
deze regeling door de gemeente financiëel moet worden ge
steund, dient nader overwogen. Te zijner tijd, na de voltooiing
van het Raamland-terrein, zullen wij U daaromtrent alsmede
omtrent de voorwaarden van verhuring daarvan, nadere
voorstellen doen.
Het is de bedoeling, dat het terrein op het Eaamland
afgezien van het gebruik in voege als bovenomschreven
ten behoeve van de jeugd in het algemeen alleen
wordt bestemd voor de mannelijke leerlingen van de Hoogere
Burgerschool en van het Gymnasium. Waar op het gebied
der lichamelijke oefening de leerstof voor jongens en meisjes
uiteenloopt, alsook uit andere overwegingen, moest voor
de vrouwelijke leerlingen van de beide Hoogere Burgerscholen
en van het Gymnasium naar een ander speelterrein worden
omgezien. Het komt ons voor, dat het land aan den Zoeter-
woudschen Singel als speelveld voor deze laatste alleszins
geschikt is. Tegen medegebruik van dit terrein door de
meisjesleerlingen van de genoemde inrichtingen van onderwijs
zal, naar uit voorloopige besprekingen gebleken is, bij het af dee-
lingsbestuur van den Hed. Bond van Lichamelijke Opvoeding
geen bezwaar bestaan.
Thans rest ons no'g te bespreken het tot Uwe Vergadering
gerichte adres van de afdeeling Leiden van de „Centrale van
Arbeiders-Jeugd-Vereenigingen", waarin wordt gevraagd aan
die afdeeling de beschikking te geven over een gemeentelijk
gymnastieklokaal, alsmede om haar van gemeentewege een
terrein af te staan, ten einde haar in de gelegenheid te stellen
in de open lucht sport en athletiek te beoefenen.
Aan het eerste verzoek is bereids voldaan, doordat wij,
zoodra de localiteit beschikbaar was, op grond van de ons
bij raadsbesluit van .17 October 1918 verleende bevoegdheid
aan de afdeeling onder de gewone voorwaarden vergunning
hebben verleend tot het gebruik van het gymnastieklokaal
aan de Oude Vest.
Wat betreft het verzoek, om aan de afdeeling Leiden van
de Centrale van Arbeiders-Jeugd-Vereenigingen een gemeen
telijk terrein voor sportdoeleinden beschikbaar te stellen, zij
medegedeeld, dat wij naar aanleiding van de adressen, door
verschillende hier ter stede gevestigde sportvereenigingen
ter zake tot Uwen Eaad gericht en om praeadvies in onze
handen gesteld, een onderzoek hebben ingesteld naar de
mogelijkheid van aanleg van een gemeentelijk sportterrein
ten Oosten van den Eijtisburgerweg, op de overgelegde
teekening nader aangegeven. Alvorens deze aangelegenheid
bij Uwe Vergadering aanhangig te maken, hebben wij ons
gewend tot de Ministers van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen en van Arbeid, met verzoek uit 's Eijks
kas bijdragen in de kosten van aanleg te willen verleenen.
Ons College kon immers met het oog op den weinig roos-
kleurigen toestand van de geldmiddelen der gemeente eerst
dan vrijheid vinden bij U de noodige voorstellen in te
dienen, wanneer zekerheid zou bestaan omtrent genoegzamen
steun van Rijkswege.
Uit het antwoord, dat wij eenigen tijd geleden van den
Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ont
vingen, blijkt, dat onze gemeente in beginsel wel voor eene
subsidie ter tegemoetkoming in de kosten van inrichting van
een speelterrein in aanmerking kan komen, maar dat de
Minister voorloopig geen enkele toezegging tot het verleenen
van eene dergelijke subsidie kan doen, aangezien de post
voor deze bijdragen voor het jaar 1922 is uitgeput en de
reeds bij het Departement ingekomen aanvragen vermoedelijk
geheel beslag zullen leggen op het eventueel voor 1923 op
de staatsbegrooting uit te trekken bedrag. De Minister geeft
ons mitsdien in overweging om, wanneer onze gemeente te
zijner tijd nog voor eene subsidie in aanmerking wenscht
te komen, in het voorjaar van 1924 aan de ingediende aan
vrage te herinneren.