157
Eveneens is dit het geval met de bewering, dat hooger
salaris het gehalte van het verplegend personeel zou doen
stijgen, m. a. w. dat dit in de Leidsche gestichten minder
zou zijn dan in andere gestichten, waar lioogere salarissen
worden betaald.
Bij een onderzoek in 1921 en 1922 door Dr. Oort ingesteld
naar den ontwikkelingsgraad en de geschiktheid tot verdere
ontwikkeling van de verplegenden in de Nederlandsche
krankzinnigengestichten, van welk onderzoek hij de resul
taten publiceerde in de „Psychiatrische en Neurologische
Bladen", bleek, dat het gehalte van het personeel in de
verschillende gestichten elkander niet veel ontloopt, hetgeen
ook de meening van den Inspecteur van het Staatstoezicht
is, en dat „Endegeest" en „Rhijngeest" in de vergelijkende
cijfers zelfs een goede plaats innemen.
Zooals wij reeds opmerkten: het peil is stijgende; dat
verdere vooruitgang in de eerste en laatste plaats een
salariskwestie is, achten wij onjuist. Bij ervaring is wel
gebleken, dat een salarisverhooging den loop naar een ge
sticht als dit althans niet te ongunstig gelegen is kan
doen toenemen, doch geen of weinig invloed op het gehalte
uitoefent, ja in dit opzicht zelfs het tegendeel kan bewerken.
Bij een verbetering van het gehalte, hetwelk een zeer
langzaam proces zal zijn, komt meer te pas. Dit bleek reeds
vroeger, toen het gehalte van het verplegend personeel in
de minst betalende ziekenhuizen het hoogst was; ook trou
wens nu nog onderscheiden zich Diakonessenhuizen en andere
particuliere instellingen in dit opzicht.
Om verbetering in het gehalte te brengen, zal het noodig
zijn, zooals de onlangs opgerichte „Yereeniging tot opwek
king tot den verplegingsarbeid" beoogt, de milieu's, waarin
de meer beschaafde en ontwikkelde krachten schuilen, te
bereiken en te bewerken. Dit zal, zooals wij reeds opmerkten,
langzaam gaan en niet mogelijk zijn zonder eliminatie van
vele elementen, die uitsluitend afkwamen op het hooge
salaris. De door de directie's der gestichten begeerde personen
voelen zich toch in het bestaande milieu vaak niet thuis
en worden daardoor afgeschrikt.
Een ander argument van beteekenis voor een salaris
verhooging zouden wij het achten, indien het aanwezige
personeel, door de omstandigheden gedwongen in onzen
dienst te blijven, het slecht had en in bedroevenden toestand
verkeerde.
Dit is echter evenmin het geval; de andere gestichten
vragen nog steeds personeel, zonder dat dit van veel invloed
is op het gaan en komen alhier.
Dat de verplegenden het hier niet slecht hebben, is voor
ieder ooggetuige in de gestichten duidelijk. Zij kleeden zich
goed, hebben fietsen, gaan uit en maken in het geheel niet
den indruk onder het leven gebukt te gaan. Waar voor dit
personeel, dat nagenoeg uitsluitend inwonend is, goed gezorgd
wordt wat betreft voeding, woning, verwarming, verlichting,
bewassching enz. de voornaamste materieele zaken toch
waarop het in het leven aankomt zoodat het salaris
nagenoeg geheel aangewend kan worden voor kleeding en
genoegens, ligt dit alleszins voor de hand en zou het ver
wonderen, indien het anders was. Nu kan men door het
vaststellen van hoogere salarissen de behoeften wel kunst
matig gaan aankweeken, doch dit achten wij voor dit. veelal
uit jeugdige personen bestaand, personeel niet noodig, en
zelfs verkeerd. Het gaat hiermede als met den arbeidstijd.
Dat het individu zich niet overwerkt is uitstekend, doch
dat men (zie het verslag van Meerenberg over 1921) het
noodig acht, dat vrouwen en mannen in de beste periode
van het leven, in één week een vrijen dag, twee vrije ochten
den en twee vrije middagen, daarenboven na de nachtweek
nog een drietal vrije dagen hebben, dit is naar onze meening
een regeling, die het luieren stelselmatig leert.
Wat nu de laatste opmerking van den heer Eikerbout
betreffende den gunstigen financieelen toestand der gestichten
aangaat, zij het ons vergund er op te wijzen, dat het gunstig
resultaat over 1921 voor de eene helft werd veroorzaakt
door een bijdrage van het Rijk, voor de andere helft groo-
tendeels door een daling van de brandstoffen- en voedings-
middelenprijzen, die ten tijde van het opmaken der begroo
ting voor 1921 niet was te voorzien.
Dat deze Rijksbijdrage, die ten doel had de gestichten in
staat te stellen de gedurende de oorlogsjaren uitgeputte
voorraden weder aan te vidlen, opnieuw verleend zal worden,
is, met het oog op den financieelen nood van het Rijk, niet
waarschijnlijk.
Maar ook afgezien hiervan, moet bij de exploitatie der
gestichten in de toekomst gerekend worden met een ver
meerdering van uitgavenen een vermindering van ontvangsten.
Een vermeerdering van uitgaven vloeit o. a. voort uit de
inwerkingtreding der nieuwe pensioenwet, die niet alleen
de door de gemeente te betalen bijdragen aanzienlijk ver
hoogt, maar tevens het aantal ambtenaren, voor -wie de
gemeente moet bijdragen, belangrijk uitbreidt.
Met een vermindering van de ontvangsten moet rekening
worden gehouden in verband met de concurrentie van het
buitenland. Gedurende den laatsten tijd toch trachten vele
gemeentebesturen hunne armlastige krankzinnigen naar
Gheel in België over te plaatsen, waar de verpleegkosten
3 a 4 maal kleiner zijn dan hier te lande en waar nog
voor een kleine twee duizend pa'iënten plaats is.
Yan „Endegeest" gingen reeds eenige verpleegden daar
heen, terwijl op het oogenblik met het gemeentebestuur van
's-Gravenhage onderhandelingen gaande zijn over een over
plaatsing van 30 tot 40 vrouwen en mannen.
Voorts lijdt de bezetting van het sanatorium „Rhijngeest"
inzonderheid van de concurrentie van Duitschland wegens
den lagen koers van de mark.
Op. grond van het bovenstaande komt het ons, afgezien van
andere omstandigheden, niet verantwoord voor het gunstig
resultaat van de exploitatie over één enkel jaar de
gemeente legde gedurende de oorlogsjaren i 118.000.op
de exploitatie toe zonder meer als basis voor een salaris
verhooging te doen strekken. Zelfs indien met zekerheid
was te verwachten, dat de exploitatie gedurende de volgende
jaren even gunstig zou zijn als in 1921, dan zou naar onze
meening eerder moeten worden gestreefd naar een vermin
dering der verpleeggelden, dan naar een salarisverhooging.
De sinds 1914 toch buitensporig gestegen verpleegkosten,
die voor alle, doch in 't bijzonder voor de kleine gemeenten,
zeer bezwarend zijn, zullen op den duur voor de gestichten
zelf, ook volgens de meening van den Inspecteur, fnuikend
worden.
Het inzicht, dat men in dezen op den verkeerden weg is,
begint baan te breken, zooals blijkt uit een artikel „Over
de duurte der ziekenhuizen" van Dr. Bosscha, redacteur
van het maandblad „Het Ziekenhuis". Hij spreekt het
daarin onomwonden uit, dat het ziekenhuis er is voor de
zieken en dat het personeel een noodzakelijk kwaad is. Ook
de leuze, welke vroeger en ook nu nog wel vele gaarne
aanheffen „voor de zieken is het beste nog maar juist
goed genoeg" wordt door hem bestreden, evenals de meening,
dat voor het verplegen van zieken evenveel of meer gezonden
noodig zijn.
In hetzelfde maandblad stelt Dr. Mansholt, Geneesheer-
Directeur van het Provinciaal-Stads-Academisch Ziekenhuis
te Groningen, in een artikel over de stijging der verpleeg
kosten gedurende en na den oorlog bijv. voor het
Haagsche Ziekenhuis van 2.13 in 1913 tot 9.30 per dag
in 1920, d. i. ƒ3384.50 per patient per jaar de vraag of
de ziekenhuizen niet bezig zijn zich zelf in den grond te
boren. Deze vraag zou men eveneens ten aanzien van de
krankzinnigengestichten kunnen stellen.
Wanneer dan ook de financieele resultaten gunstig zouden
blijven, moet dit o. i. leiden tot een stelselmatige verminde
ring van de verpleegkosten. Om het gunstig resultaat on
middellijk aan te wenden om de post salarissen te verhoogen,
een post, die op de tegenwoordige begrootingen toch al
onevenredig hoog is, lijkt ons verkeerd.
Zijn wij, naar wij ons vleien, er in geslaagd aan de hand
van de praktijk aan te toonen, dat er allerminst aanleiding
bestaat thans tot verhooging van de salarissen van het
verplegend personeel over te gaan, dan zal het niet mogelijk
zijn te betoogen, dat dit wel gemotiveerd zou zijn uitslui
tend met een beroep op het feit, dat er in ons land eenige
gestichten zijn, waar de salarissen hooger zijn dan de hier
geldende.
Toen eenige jaren geleden door nieuw- en bijbouw van
gestichten en ziekenhuizen en verkorting van den arbeids
tijd, een tekort aan verplegend personeel ontstond, hetwelk
later in de oorlogsjaren door het uit den grond rijzen van
ontelbare crisisbureaux met in hoofdzaak vrouwelijke werk
krachten sterk werd vergroot, verkeerden nagenoeg alle
gestichten, in het bijzonder de ongunstig gelegene, in moei
lijkheden.
Deze ongunstige verhouding tusschen vraag en aanbod
heeft er toe geleid, dat de salarissen van het verplegend
personeel snel naar boven gingen. Dr. Kat, Geneesheer-
Directeur van het Centraal Israëlitisch Krankzinnigenge
sticht te Apeldoorn, schrijft daarover in zijn jaarverslag
over 1919 onder meer het volgende:
„Des te meer is het te bejammeren, dat de gestichten
het elkander moeilijk blijven maken door bij de vaststelling
der dienstvoorwaarden tegen elkander op te bieden1), wat
de onrust onder de verplegenden onderhoudt, hun aandacht
te zeer boeit, de kosten der verpleging meer dan noodig is
opjaagt en telkens het evenwicht tusschen inkomsten en
uitgaven verbreekt."
Ook in Endegeest en Rhijngeest, hoewel door hun gunstige
1) Vooral de Noord-hollandsche Provinciale gestichten met hun jaarlijksche
millioenen tekorten, die hierin voorgingen, hebben in dit opzioht aan de
gestiohten kwaad gedaan.