MAANDAG
20 JUNI 1922.
319
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders zouden bij
aanneming van de motie deze naast zich moeten neerleggen,
want het is iets, waarover de Raad niet kan beslissen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Groeneveld wordt in stemming
gebracht en met 19 tegen 5 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Kuivenhoven, Meijnen, Wilmer,
Sijtsma, Oostdam, Stijnman, de Larige, van Hamel, Bisschop,
Sanders, Eerdmans, Jan de Lange, Heemskerk, Pera, Mulder,
Bots, mevrouw van Itallievan Embden, de heer Wilbrink
en de Voorzitter.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Piekaar, Groeneveld,
van Eek en A. Eikerbout.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen
komstig conclusie XX van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten, waarna het geheele voorstel eveneens
zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen.
De heer van Hamel. M. d. V. Nu wij de discussie ovér
dit belangrijk onderwerp beëindigd hebben, meen ik, dat het
gepast is een woord van hulde te spreken naar aanleiding
'van uwe uitnemende verdediging van dit voorstel. U moge
daarbij een enkele veer hebben gelaten, dat doet toch niets
af aan de uitnemende verdediging van het voorstel, waarvoor
u en ik meen daarbij te spreken namens den geheelen
Raad een woord van hulde toekomt.
Ik spreek de hoop uit, dat het voorstel tot reorganisatie
van het onderwijs, zooals het thans tot stand gekomen is, zal
mogen strekken tot heil van het onderwijs en dat de vrees,
waaraan ik uiting gegeven heb, namelijk dat deze bepalingen
niet in het belang van het onderwijszuilen zijn, niet bewaarheid
zal worden. Teekenen van instemming).
De Voorzitter. Ik dank den heer van Hamel zeer voor
zijne vriendelijke woorden, welke ik zeer op prijs stel, en
voorts dank ik de leden, die door applaus hun instemming
met die woorden te kennen gegeven hebben.
IX. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, diensten 1919—1920 en 1920—1921.
(Zie Ing. St. No. 185.)
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt beschikt
op diverse bezwaarschriften in zake de plaatselijke directe be
lasting naar het inkomen, belastingjaren 1919/20 en 1920/21
overeenkomstig het advies der met het onderzoek daarvan
belaste commissie..
X. Interpellatie van den heer Piekaar, in zake het uitvoeren
van timmerwerk door krachten van buiten de gemeente.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Piekaar. M. d. V. In de vergadering van 15 Mei
heb ik aan Burgemeester en Wethouders gevraagd, hoe het
komt dat, terwijl bij het uitbesteden van bouwwerk bepaald
wordt, dat bijvoorbeeld timmerwerk door ingezetenen van
Leiden moet verricht worden, dergelijk werk toch naar elders
gaat. Ik heb als voorbeeld gewezen op het timmerwerk van
de school op het Schuttersveld. De Wethouder heeft daarop
in de vergadering van 29 Mei een antwoord gegeven, naar
aanleiding daarvan had ik nog iets willen zeggen; de Voor
zitter heeft mij dat echter belet en naar aanleiding daarvan
heb ik deze interpellatie moeten aanvragen.
De Wethouder heeft in zijn antwoord de in deze gevolgde
gedragslijn verdedigd op grond hiervan, dat de financiën van
den aannemer er mede gebaat waren. De financiën van den
aannemer zijn hier buiten geding. In het bestek staat een
voudig. dat het werk te Leiden moet uitgevoerd worden,
dat wil zeggen zoo mogelijk; wanneer te Leiden daarvoor
geen arbeidskrachten zijn, kan men zich naar elders wenden.
De Wethouder heeft medegedeeld, dat het bij de school
aan het Schuttersveld voor den aannemer, nadat hij het werk
had aangenomen, een verschil van 4000.gaf. Ik moet
dit in twijfel trekken. Men schijnt, als aannemer, de handig
heid te hebben om een groot bedrag te noemen om er daar
mede zoo af te komen. Het betrof een karwei van ongeveer
12000.en dat men daarop een bedrag van ƒ4000.zou
bespaard hebben, lijkt mij wel wat belachelijk. Overigens
heeft het er niets mede te maken. Er is hier eenmaal aange
nomen en het is in de besteksbepalingen opgenomen, dat het
werk zooveel mogelijk te Leiden moet wrorden uitgevoerd.
De heer Oostdam, die mij in de vergadering van 15 Mei
interrumpeerde, vond het blijkbaar heel goed, dat het werk
naar buiten ging. Wij wonen het meer bij, dat de heer
Oostdam zich in ongunstigen zin uitlaat in een dergelijke
zaak tegen de arbeiders, vooral tegen de bouwvakarbeiders.
Ik wil dit echter ter zijde laten. Het gaat er bij mjj in hoofd
zaak om, of het gemotiveerd is dat aldus gehandeld wordt.
Wij hebben hetzelfde gezien bij den bouw van «Tuinstad-
wijk", waarvan het timmerwerk ook grootendeels buiten de
gemeente wordt uitgevoerd. En waarom 1 Door den Wethouder
is als reden daarvoor opgegeven, dat het hier ter stede niet
kon worden uitgevoerd. Bij wijze van interruptie heb ik toen
reeds gezegd, dat de aannemer het werk stagneerde. Die
aannemer is zoo slim geweest om dat werk tot op het laatst
te laten loopen en hij vroeg toen aan de Leidsche timmer-
fabrikanten of zij binnen 14 dagen 100 kozijnen konden
leveren. Nu kan geen enkele timmerfabrikant dat, ook niet
die in Groningen, maar het is gebleken, dat dat zaakje al
voor elkander was, en het bestuur van «Tuinstadwijk" is er
niet eens mede in kennis gesteld. Men heeft dat zoo maar
gedaan en iets dergelijks gaat dunkt mij toch niet op, terwijl
er zoo vele werkkrachten zonder werk loopen. Er is gecon
stateerd, dat 20 a 25 timmerlieden werkloos rondliepen, die
gesteund moesten worden door de gemeente. Bij wijze van
interruptie is door den Wethouder Bots gezegd, datdiemen-
schen niets van armenzorg krijgen. Dit is echter met enkelen
wel het geval, maar bovendien, ook al is dat het geval niet,
men moet niet uit het oog verliezen, dat Rijk en gemeente
aan de werkloozenuitkeeringen betalen,
Een brutale aannemer heeft hier dus een voorrang en een
aannemer, die zich aan de besteksbepalingen houdt, welke
voorschrijven, dat het timmerwerk te Leiden moet worden uit
gevoerd, heeft de kans niet. In het bouwbedrijf zijn verschil
lende loonklassen ingesteld en als men nu, zooals gebeurd is
met trappen van »Tuinstadwijk", het timmerwerk in Hoorn
laat maken, waar de loonen veel lager zijn dan hier, dan
spreekt het van zelf, dat zulk een aannemer het werk goed-
kooper kan laten uitvoeren dan bijvoorbeeld een eerlijke
aannemer, die zich aan de besteksbepalingen houdt. Hetgeen
hier gebeurt kan dunkt mij niet door den beugel. Er wordt
maar dispensatie van de besteksbepalingen verleend en ten
slotte loopt dat uit op een financieel voordeel voor den aan
nemer, maar de vakarbeiders, vooral de timmerlieden, hebben
er nadeel van. Ik zou Burgemeester en Wethouders willen
verzoeken dien weg niet verder te bewandelen en streng de
uitvoering van de besteksbepalingen te eischen, opdat iets
dergelijks niet meer kan voorkomen.
De heer Mulder. M. d. V. Ik geloof, dat de heer Piekaar
wel zijn best wil doen in het belang van de Leidsche arbeiders,
maar dat hij aan den anderen kant vergeet, dat er buiten
het belang van de arbeiders ook nog andere belangen voor
de gemeente zijn. Als de heer Piekaar zegt, dat bij het werk
op het Schuttersveld zoo gehandeld is, dat de aannemer er
mede gebaat zou wezen, maar dat wij met dien aannemer
niets te maken hebben, dan meen ik, dat dit bijzonder een
zijdig is. Als wij nooit rekening houden met de belangen, die
van beteekenis zijn, ook voor den aannemer, dan zullen wij
in het vervolg öf geen inschrijvingen krijgen öf men zal zich
niet willen onderwerpen aan de bepalingen. Als het nu op
een klein bedrag van 12000.niet minder dan 4000.
scheelt de heer Piekaar gelooft dat niet, maar dat laat ik
in het middenik laat de cijfers rusten, al was het ƒ20000.
dan is dat wel zooveel, dat Burgemeester en Wethouders op
grond daarvan gerechtigd zouden zijn om aan den aannemer
vrijheid te geven dat bijzondere timmerwerk van buiten te
betrekken.
Als het hier vaststaat, dat wij alleen moeten letten op en
alleen rekening houden met de arbeiders, dan vraag ik, waar
het in de toekomst naar toe zal moeten gaan. Want al scheelt
het nog zooveel, Burgemeester en Wethouders zullen moeten
letten op de belangen van de arbeiders en op niets anders en
zulk een aannemer zal geen dispensatie krijgen om het timmer
werk van elders te betrekken.
Nu meen ik, dat ieder nuchter mensch zal moeten erkennen,
dat dit geen houding is.
Maar bovendien moet de heer Piekaar niet vei'geten, dat
voor het maken van deuren en lijstwerk buiten de gemeente
geen ontheffing noodig is. Al het overige houtwerk, kaphout
en vloerhout, is te Leiden vervaardigd.
Het is gemakkelijk om te zeggen, dat het door mij genoemd
bedrag van 4000.niet juist is, maar dan moet men dat
bewijzen.
Wat betreft »Tuinstadwijk" zegt de heer Piekaar, dat het
daarvoor benoodigde timmerwerk hier ter stede niet kon uit
gevoerd worden, omdat men daarmede op het laatste oogenblik
bij de fabrikanten te Leiden aankwam. Ik moet zeggen, dat
ik over zoo iets verbaasd sta. Vooral in een tijd dat men wel
wat werk kan gebruiken, dat er gebrek is aan werk, is het
toch, wanneer er een werk in zicht is, groot of klein, maar
in het bijzonder een groot werk, de roeping van elk zakenman,
van eiken fabrikant van dergelijke artikelen, om zich onmid-