318
MAANDAG 26 JUNI 1922.
geheele plan in werking te doen treden op een door ons te
bepalen tijdstip maar ook dat wij naar gelang der omstandig
heden kunnen handelen en dat wij een deel in werking kun
nen doen treden bijvoorbeeld met 1 September en een ander
deel bijvoorbeeld met 1 December. Wie het meerdere kan,
kan ook het mindere.
De heer van Hamel. M. d. V. ls-het dan ook mogelijk, dat
Burgemeester en Wethouders aan den Raad mededeelen, niet
wanneer het gebeurd is maar wanneer het zal gebeuren, zoo
dat de Raad daaromtrent desnoods nog een uitspraak zou
kunnen geven?
De Voorzitter. Ik moet er bezwaar tegen maken, dit nader
hand weder in den Raad te brengen en het weder een onder
werp van beraadslaging te doen uitmaken. Eén van beiden:
de datum van inwerkingtreding moet maar op 1 September
gesteld blijven of het moet aan Burgemeester en Wethouders
overgelaten worden.
Ik heb natuurlijk tegen het amendement van den heer
Oostdam geen bezwaar. Het is een bewijs van vertrouwen,
dat hij in Burgemeester en Wethouders stelt en dat wij
moeten apprecieeren. Alleen heb ik gezegdhet moet niet
zijn met de bedoeling, dat Burgemeester en Wethouders eerst
zullen afwachten hoe de wijziging van de wet zal uitvallen.
Wij moeten geheel da vrije hand hebben.
Wij hebben dus niet het minste bezwaar er tegen, dat de
datum van inwerkingtreding door Burgemeester en Wethouders
zal worden bepaald.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch te vragen, of het
niet wel mogelijk zou zijn om deze nieuwe regeling van het
onderwijs met 1 September in werking te doen treden.
Wij hebben reeds lang gevraagd naar deze reorganisatie;
het duurde zoo lang. Pas brengen wij de reorganisatie tot
stand en nu komt er al weer een voorstel om aan Burge
meester en Wethouders over te laten, wanneer de reorgani
satie in werking zal treden.
Wij hebben in de discussie gehoord, dat Burgemeester en
Wethouders voor deze geheele reorganisatie eigenlijk niet zoo
heel veel gevoelen. Wanneer zij nu in deze geheel de vrije
hand krijgen, dan zouden zij kunnen zeggen: laten wij er
maar geen haast mede maken.
Aangezien het toch in werking moet komen en wij niet
kunnen wachten op de technische herziening, zooals u zegt,
lijkt het mij beter om vast te houden aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders en de reorganisatie te doen
ingaan met 1 September a. s.
De Voorzitter. De vrees van den heer Sijtsma is onge
grond. Wij hebben wel gezegd, dat wij voor deze verande
ringen niet zoo erg veel gevoelen, maar men moet daaruit
niet concludeeren, dat wij de invoering op de lange baan
zullen schuiven.
Of wij met 1 September gereed zullen zijn, kan ik onmo
gelijk zeggener is niet veel meer tijdde groote vacantie
valt er ook tusschen. Maar wij zullen ons best doen om deze
regeling zoo spoedig mogelijk in werking te doen treden.
Wanneer ons in deze eenige vrijheid gegeven wordt, dan
zullen wij die gaarne aanvaarden.
Van een op de lange baan schuiven van invoering dezer
regeling, omdat wij er eenig bezwaar tegen hebben, is geen
sprake. Daarvoor behoeft men geen oogenblik bang te zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Oostdam wordt met 16
tegen 8 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Meijnen, Wilmer, Oostdam,
Stijnman, de Lange, van Hamel, Bisschop, Sanders, Eerdmans,
Jan de Lange, Heemskerk, Pera, Mulder, Bots, mevrouw van
Itallievan Embden en de Voorzitter.
Tegen stemmen: de heeren Kuivenhoven, Sijtsma, van
Stralen, Piekaar, Groeneveld, van Eek, A. Eikerbout en
Wilbrink.
Zonder hoofdelijke stemming wordt mitsdien besloten, dat
de reorganisatie ingaat op een door Burgemeester en Wet
houders te bepalen tijdstip.
Beraadslaging over conclusie XX, luidende:
»ons College te machtigen de noodige maatregelen ter uit
voering van een en ander te nemen".
De heer Groeneveld. M. d. V. Nu beslist is, dat er drie
soorten van scholen zullen komen, zou ik willen weten, welke
voornemens bij Burgemeester en Wethouders bestaan ten
opzichte van het leerplan.
Volgens Koninklijk besluit kan het leerplan vastgesteld
worden volgens groepen van scholen, maar ook voor alle scholen
gezamenlijk.
Ik wensch daaromtrent gaarne te worden ingelicht. Ofschoon
de Wethouder heeft gezegd....
De Voorzitter. Dat heeft met punt XX toch niets te maken.
De heer Groeneveld. Ofschoon de Wethouder vandaag heeft
gezegd, dat Burgemeester en Wethouders wel nooit aan de
ouders zullen weigeren een kind op welke school dan ook te
plaatsen, en daardoor de scherpste kantjes van het voorstel
zijn afgenomen, want ik verwacht als gevolg ervan, dat al
meer en meer ouders hun kinderen naar een opleidingsschool
zullen zenden, waarin zij uit een oogpunt van veiligheid
gelijk hebben. Dit zal ten gevolge hebben, dat de scholen
voor eindonderwijs gaandeweg in opleidingsscholen zullen
moeten worden omgezet.
Maar ik zou willen, dat er een uniform leerplan kwam
voor alle scholen, al konden er dan binnen de grenzen van
dat leerplan enkele afwijkingen ten aanzien van het onderwijs
bestaan. Ik hoop daaromtrent eenige inlichting te mogen
ontvangen.
De Voorzitter. Ik kan op die vraag onmogelijk antwoorden.
De samenstelling van het leerplan is niet het werk van den
Raad, maar van Burgemeester en Wethouders in overeen
stemming met den Inspecteur. Er kan over het leerplan zoo
veel gevraagd worden de heer Groeneveld vraagt dit en
een ander Raadslid kan weer wat anders vragen maar ik
moet het antwoord schuldig blijven.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wensch een uitspraak
van den Raad uit te lokken, dat een uniform leerplan wordt
verlangd en dat daarover alle onderwijzers van alle scholen
moeten worden gehoord.
De Voorzitter. De wijze, waarop het leerplan wordt vast
gesteld, is bij de wet geregeld.
De heer Groeneveld. Neen, Mijnheer de Voorzitter, die is
niet bij de wet geregeld. In het betrekkelijk Koninklijk
besluit staat, dat een leerplan kan worden gemaakt voor een
groep van scholen.
De Voorzitter. Ik zal even de eerste alinea van artikel 25
van de wet op het lager onderwijs voorlezen; die luidt:
»De regeling van de schooltijden en van de vacantiën, het
leerplan en de aanwijzing van de bij het onderwijs te ge
bruiken boeken en de verdeeling der school in klassen worden
door het hoofd der school na bespreking met de gezamenlijke
onderwijzers ontworpen en door Burgemeester en Wethouders,
na kennisneming van de bij die bespreking ingediende af
wijkende voorstellen, in overeenstemming met den Inspecteur
vastgesteld, en zoo noodig gewijzigd. Wij bepalen, den Onder
wijsraad gehoord, op welke wijze het ontwerpen, vaststellen,
en wijzigen geschiedt indien de regeling voor meer dan eene
school gelijkelijk werkt."
Mij dunkt, dat alles is heel duidelijk.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wensch een motie in te
dienen. Misschien ben ik daarmede min of meer buiten de
orde, maar ik heb geen andere gelegenheid om over deze
zaak een uitspraak van den Raad uit te lokken dan bij de
behandeling van deze voorstellen. Ik zal die motie schriftelijk
aan u geven.
De Voorzitter. Ik kan het indienen der motie niet be
letten, maar ik geef den Raad in overweging haar te ver
werpen.
De motie luidt als volgt:
»De Raad spreekt als zijn wensch uit:
a. dat de leerplans der opleidingsscholen en eindonderwijs-
scholen geheel met elkaar in overeenstemming zijn;
b. dat de onderwijzersleerplan-commissie, die een ontwerp-
leerplan samenstelt, bestaat uit de daarvoor aangewezen
afgevaardigden van alle scholen."
Tot mijn spijt moet ik tot verwerping van de motie
adviseeren, omdat zij gaat buiten de competentie van den
Raad.
De heer Groeneveld. Waarom gaat mijn motie buiten de
competentie van den Raad om?
De Voorzitter. Een motie moet zich beperken tot die
dingen tot de beoordeeling waarvan de Raad competent is.
De heer Groeneveld. De Raad mag toch altijd een wensch
uitspreken.