MAANDAG 26 JUNI 1922. 309 De Voorzitter. Ik zal heel kort kunnen zijn, want het amendement is ingetrokken, maar, nu men blijkbaar voor nemens is tegen punt VIII te stemmen, wil ik er nog iets van zeggen. De bezwaren, welke de heeren, die het amendement hebben bestreden, in het midden hebben gebracht, zijn ook de bezwaren van Burgemeester en Wethouders. Ik kan ze kort aldus formuleeren: wij hebben voor dat vak geen lokalen, geen leerkrachten en geen geld. Dat zijn drie bezwaren tegen de invoering van dit vak. Het is opmerkelijk, dat ook in andere plaatsen het vak handenarbeid niet is ingevoerd. In sommige plaatsen, zooals Amsterdam en Rotterdam, meen ik, is het een facultatief vak en wordt het op de vrije middagen gegeven. Men wil hier echter verder gaan en het als verplicht leervak invoeren en dus ook onder de gewone schooltijden laten onderrichten, maar geen van de autoriteiten, die wij over ons ontwerp hebben geraadpleegd, heeft daarop aangedrongen. Alleen de Bond van Nederlandsche Onderwijzers heeft aan gedrongen op invoering in het 7e leerjaar. Uit een inge zonden stuk van het Bestuur van den Bond, voorkomendein het Leidsch Dagblad van 17 Juni jongstleden, blijkt echter, dat het Bestuur tegenover dit vak niet sympathiek staat. Men leest toch in dat stuk: »De doorsnee-onderwijzer, ook die met een diploma-handen- arbeid, ziet. nog steeds weinig heil in de invoering van dit leervak". Nu betwijfel ik zeer of de voorstanders van het vak hun doel zullen bereiken door tegen punt VIII te stemmen, want de Raad zal toch moeten uitmaken of het vak handenarbeid al dan niet zal worden ingevoerd. Indien punt VIII wordt verworpen, komt het vak er niet en als men het voor de toekomst niet wil uitsluiten, dan kan men punt VIII gerust aannemen. De besluiten, welke de Raad thans neemt, zijn toch geen besluiten voor de eeuwigheid ieder oogenblik kan daarop wprden teruggekomen en ieder oogenblik kan van uit den Raad een voorstel komen om het vak handenarbeid in te voeren. Mevrouw van Itallievan Embden. Wilt gij het ook niet voorloopig opnemen? De Voorzitter. Neen! De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig conclusie VIII van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt ver volgens overeenkomstig conclusie IX van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Beraadslaging over conclusie X, luidende: »dat het maXimum-aantal leerlingen per klasse wordt vast gesteld als volgt: voor de scholen voor u. 1. o. op 24; voor alle opleidingsscholen op 32 en voor de overige scholen op 36; waarop de volgende amendementen zijn ingediend: een, door den heer Knuttel, strekkende om de conclusie te lezen: »dat het maximum-aantal leerlingen per klasse wordt vast gesteld op 24"; een, door den heer Groeneveld, strekkende om de conclusie te lezen als volgt: »dat het maximum-aantal leerlingen per klasse wordt vast gesteld als volgt: voor de scholen voor u. l.o. op 24; voor de overige scholen op 32; een, door Mevrouw van Itallievan Embden en den heer Sijtsma, strekkende om de conclusie aldus te lezen: »dat het maximum-aantal leerlingen per klasse op alle scholen worde vastgesteld op 32": en een, door den heer Meijnen, strekkende om uit de conclusie te doen vervallen de woorden:» voor alle opleidingsscholen op 32". De Voorzitter. De heer Knuttel is afwezig, zoodat zijn amendement vervalt, tenzij een van de andere leden het wenscht over te nemen. Waar dit blijkbaar niet het geval is, is het dus vervallen. De heer Sijtsma. M. d. V. Wij hebben vanmiddag bij uw eerste verdediging gehoord, toen wij de scholen wilden ver anderen en de eenheidsschool invoeren, dat het onderwijs voor alle kinderen gelijk was. Ik heb toen in ontkennenden zin geïnterrumpeerd. Op die 2e klasse- en le klasse-scholen zijn de klassen veel kleiner, de onderwijzers hebben meestal al meer ervaring en dat maakt ontzettend veel uit wat betreft de vorderingen van het onderwijs. Als men van dat standpunt uitgaat, dan moet men er voor zijn, dat de volksschool, welker leerlingen na 6 jaar, straks na 7 jaren onderwijs genoten te hebben het leven moeten ingaan, kleinere klassen had en geen klassen van 36 leer lingen of meer. Daarom meen ik, dat wij beter doen met in zake het aantal leerlingen per klasse ook meer gelijkheid te scheppen. Nu lijkt mij 36 in elk geval te veel. Wij zouden gaarne een getal van 24 leerlingen nemen, maar ik geloof, dat wij dan schoolruimte te kort zouden komen en dat wij ook een veel kostbaarder regeling zouden krijgenen ook ik wil gaarne medehelpen aan bezuiniging. Daarom lijkt het mij beter, dat wij in dezen geen scholen bevoorrechten, doch dat wij voor alle scholen hetzelfde aantal leerlingen per klas moeten nemen en dan lijkt my een maximum van 32 leerlingen per klas de beste regeling. Daartoe strekt ons amendement en ik spreek de hoop uit, dat het ook van andere zijde gesteund zal worden. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik heb ook een amendement op punt X ingediend, maar ik moet er van zeggen, dat ik zelf daarover niet zoo bijzonder tevreden ben. De Bond van Nederlandsche Onderwijzers heeft indertijd een adres ingediend, waarin te kennen gegeven wordt, dat eigenlijk aan alle scholen het aantal leerlingen per klas niet grooter moest zijn dan 24. Ik ben het daarmede eens. Maar met het oog op de financiën van de gemeente meende de Bond niet zoo ver te moeten gaan en verzocht hij daarom om het aantal leerlingen per klas niet hooger te stellen dan 30. Ik ben nog iets daarboven gegaan en stel voor een maximum van 32, omdat mij bekend is dat zelfs het voorstel van Burgemeester en Wethouders hier in den Raad nog gevaar liep. Een aantal Raadsleden vinden het voorstel van Burge meester en Wethouders nog veel te mooi en het was mij bekend, dat er een voorstel van die zijde zou komen om het maximum-aantal leerlingen per klas op 36 te brengen voor de opleidingsscholen en de scholen voor eindonderwijs. Dat is de reden waarom ik een getal van 32 heb voorgesteldhet is ook in overeenstemming met het aantal leerlingen, dat Burge meester en Wethouders voorstellen voor de opleidingsscholen. Burgemeester en Wethouders stellen voor het maximum aantal leerlingen per klasse vast te stellen op 32 voor de opleidingsscholen, en nu meen ik, dat dat getal ook vastgesteld moet worden voor de overige scholen. Ik zou niet weten, waarom het onderwijs op de overige scholen slechter zou moeten worden, want men is het er vrijwel over eens, dat, hoe grooter het aantal leerlingen per klasse is, hoe minder het onderwijs tot zijn recht komt. Ik zie niet in, waarom hier de ar mei ui-scholen weder be nadeeld zouden moeten worden en het onderwijs daar weder slechter zou moeten zijn dan op andere scholen. Dat is de reden waarom ik mijn amendement heb inge diend. De heer Meijnen. M. d. V. Persoonlijk meen ik, dat voor de scholen van uitgebreid lager onderwijs een getal van 24 leerlingen per klasse het behoorlijke getal is. Ik vrees, op grond van de geruchten, welke uit den Haag tot ons komen, dat ook voor deze scholen dat getal niet op 24 zal kunnen blijven. Tot nog toe hebben wij voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool altijd dat getal gehad, maar het schijnt, dat ook op die inrichtingen het getal 24 het op den duur zal moeten afleggen en dat het 30 moet worden. In elk geval zou ik u willen vragen, Mijnheer de Voorzitter, om, als er lokalen zijn in de scholen voor uitgebreid lager onderwijs, waar een paar leerlingen meer dan 24 kunnen zitten, niet dadelijk tot splitsing van de klas over te gaan, maar of u dan, als er enkele meer zijn en zij kunnen in die lokalen geplaatst worden, dat als een uitzonderingsgeval wilt toelaten en over dat aantal van 24 zult willen heengaan. Wat de twee andere groepen van scholen betreft, ben ik het eens met de heeren, die meenen, dat er geen onderscheid in gemaakt behoeft te worden. Ik ben er geen voorstander van om op de opleidingsscholen het aantal leerlingen per klasse lager te doen zijn dan op de overige scholen. Ik ver schil alleen in het getal, dat ik als norm zou willen nemen, en in plaats van op 32 te blijven of op 30 te komen, heb ik voor de twee overige groepen, voor de opleidingsscholen en de scholen voor eindonderwijs, het getal 36 gekozen. Ik zou kunnen zeggen, maar dit is natuurlijk niet het hoofdargument, dat 32 een eigenaardig getal is op de school. Klassen, die precies ingericht zyn voor 32 leerlingen, zullen er wel niet veel wezen. Men heeft klassen voor 30 of voor 36 of voor 42 of voor 48 leerlingen, maar voor 32 leerlingen zullen er wel niet veel zijn. De heer Sijtsma. Waarom niet?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 21