304 MAANDAG 26 JUNI 1922. Voor de derde maal wil ik in herinnering brengen, dat ik nu niets bemerk van die bezuinigingsmanie, waarvan men anders blijk geeft. Punt c is volkomen gelijk aan wat Burgemeester en Wet houder voorstellen; dus daarover behoef ik niet te spreken. Wat punt d betreft, er zijn te Leiden behalve de van der Werffstraat-school een aantal schoolgebouwen, die onvoldoende zijn; ik noem alleen maar de school aan de Mare, de school in de Brandewijnsteeg en de school aan de Aalmarkt. Dat zijn gebouwen, welke niet meer voldoen en niet kunnen concurreeren met de bijzondere scholen. Aangezien de gemeente die mooie nieuwe scholen voor het bijzonder onderwijs betaalt, lijkt het mij toe, dat de gemeente op dit stuk niet achteraan moet komen en dat zij moet zorgen, dat hare schoolgebouwen althans op hetzelfde peil komen. Dit klemt te meer, waar het bij de gemeente zoo lang duurt eer er een nieuw schoolgebouw klaar is. Het plan voor den bouw van de school Schuttersveld is al jaren en jaren oud en nog steeds is die school niet gereed. Herinner ik mij goed, dan is zelfs het besluit tot den bouw van die school genomen in dezelfde Raadsvergadering, waarin de gelden werden toegestaan voor de twee bijzondere scholen, welke nu aan de Lusthoflaan en aan Staalwijk zijn gebouwd. Die scholen voor bijzonder onderwijs zijn reeds klaar. De heer Oostdam. Hulde! De heer Groeneveld. De school aan het Schuttersveld is nog niet klaar. Het duurt dus heel lang voordat de plannen voor gemeente-scholen gemaakt zijn en nog langer voordat ze eindelijk uitgevoerd zijn. Het is gewenscht, dat de gemeente plannen gaat ontwerpen om die onvoldoende schoolgebouwen door nieuwe en betere te vervangen. De Voorzitter. Eerst iets over de motie van den heer Knuttel. Ik zou den Raad willen aanraden die motie niet aan te nemen. Of er later een 8e leerjaar zal komen of niet, weet ik natuurlijk niet, maar om op dit oogenblik reeds een besluit te nemen in die richting lijkt mij zeer voorbarig. Met het 8e leerjaar komen wij in een tijdperk, waarop de kinderen over het algemeen niet meer leerplichtig zijn. Wij moeten het dus hebben van de kinderen, die door de ouders op de school worden gelaten, terwijl zij daarvan vrij zouden kunnen weggaan. Wij hebben iets dergelijks reeds gehad. Jarenlang hebben wij de zoogenaamde vervolgklassen gehad. Aan enkele scholen was een 13de klasse verbonden voor kinderen, die niet leerplichtig waren maar toch nog onderwijs wilden ont vangen. Nu is de ervaring hiermede niet van dien aard, dat wij verstandig zouden doen nu reeds tot invoering van een 8ste leerjaar te besluiten. Ik zal enkele cijfers noemen. In 1918 hadden wij 3 dertiende klassen, gemiddeld per klasse 15 leerlingen, in het geheel dus 45 leerlingen; in 1919 hadden wij tot 1 October eveneens 3 dertiende klassen, gemiddeld per klasse 19 leerlingen, in het geheel dus 57 leerlingen, na 1 October waren er vier klassen met een gemiddeld aantal leerlingen van 18, dus in het geheel 72. In 1920 waren er 4 klassen met gemiddeld 15 leerlingen, dus in het geheel 60. In 1921 4 klassen met een totaal aantal leerlingen van 56. Als wij zien, dat van de groote bevolking der Leidsche scholen dit al de leerlingen waren, die vrijwillig verder zijn gegaan, dan zou ik niet gaarne tot invoering van een 8ste leerjaar willen besluiten. Er zou, vrees ik op grond van de ervaring, niet veel liefhebberij voor zijn, althans niet even redig aan de kosten, die er mede gemoeid zullen zijn. Verder een enkel woord over de amendementen. Zooeven zeide ik reeds, dat het mij niet wenschelijk voorkomt thans besluiten te nemen over den schoolbouw. Laten wij afwachten hoe de loop der schoolbevolking zal zijn, ook in verband met de omstandigheid, dat verschillende nieuwe bijzondere scholen in aanbouw zijn. Zoo noodig kunnen wij ieder oogenblik komen met voorstellen om datgene te doen, wat de voor stellers thans willen. Wij mogen daarbij niet laten gelden, dat het bijzonder onderwijs zulke mooie scholen heeft en wij niet. Daaraan kunnen wij nu eenmaal niets veranderen. Degenen, die nieuwe scholen bouwen, bouwen natuurlijk mooie scholen en wij kunnen al onze oude scholen niet op doeken en nieuwe bouwen. In dit opzicht zal de toestand eerst geleidelijk beter worden, want verschillende spholen komen langzamerhand voor vernieuwing in aanmerking. De heer Knuttel. Vooral zeer langzaam! De Voorzitter. Nu de splitsing van de leerschool. Burge meester en Wethouders stellen voor de scholen 1 en 4 te splitsen, maar de amendementen van mevrouw van Itallie en van den heer Groeneveld hebben tot strekking ook de school 3, die van den heer Koops, aan de Oude Vest, te splitsen. De heer de Lange. En het ambulantisme weg te nemen. De Voorzitter. Het ambulantisme zal daarbij geen groote rol spelen, want voor het hoofd van de leerschool is door den Minister voor goed dispensatie van de verplichting om een eigen klasse te hebben verleend. Ik zou willen vragen: wil de heer Groeneveld twee leer scholen hebben of wil hij een van de twee scholen tot leerschool promoveeren? Het is mijns inziens niet gewenscht twee leer scholen te hebben, omdat dit afbreuk zou doen aan de eenheid in de opleiding der kweekelingen. Wij kunnen mijns inziens geen 2 leerscholen hebben. Er moet er één zijn. Is het gewenscht, dat wij hebben een groote leerschool, een school met 12 klassen, waar de kweekelingen opgeleid kunnen worden door lessen bij te wonen en zelf les te geven. Hoe meer klassen er zijn hoe meer gelegenheid daartoe is en hoe beter de kweekelingen kunnen profiteeren van de gelegenheid om opgeleid te worden voor onderwijzer. Dus ik zou die school niet in tweeën willen splitsen. Men late die school gelijk zij is. Met het oog op het ambulantisme is het niet noodig. De Minister heeft dispensatie gegeven zonder daarbij een termijn te noemen, wat ten opzichte van de andere scholen wel gedaan is; voor deze eindigt de dis pensatie met 1 Januari 1923. Ten opzichte van de leerschool heeft de Minister dispensatie gegeven zonder meer, en ik heb vernomen, dat ook aan de Rijksleerscholen weder tot het ambulantisme van de hoofden teruggekeerd wordt, wat, dunkt mij, verstandig is. Wanneer er één school is waar het hoofd ambulant moet zijn, dan is het zeker wel de leerschool. Ik geef dus in overweging het amendement te verwerpen. De heer van Hamel. M. d. V. In het amendement van den heer Knuttel is ook sprake van het Fransch als leervak. Komt dat nu ook in behandeling? De Voorzitter. Ik kan den heer van Hamel antwoorden: nog lang niet. Ik heb alleen gezegd tot den heer Knuttel: wanneer de Raad verwerpt uw motie in zake invoering van het 8e leerjaar, dan kunt u nader overwegen of u toch zult handhaven uw amendement tot invoering van het Fransch als leervak, dat u wenscht ingevoerd te zien voor het 7de en 8ste leerjaar. In zoover is zooeven gesproken over invoering van het Fransch als leervak. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Knuttel wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Splinter, Kuivenhoven, Meijnen, Wilmer, Huurman, Oostdam, Stijnman, de Lange, van Hamel, Bisschop, Sanders, Eerdmans, Jan de Lange, Schoneveld, Heems kerk, Pera, Mulder, Bots, Wilbrink en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Sijtsma, van Stralen, Piekaar, Knuttel, Groeneveld, van Eek, mevrouw van Itallie—van Embden en de heer A. Eikerbout. (De heeren Heemskerk, Wilbrink en Huurman waren inmid dels weder ter vergadering gekomen.) Het amendement van den heer Groeneveld wordt vervolgens met 22 tegen 6 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Splinter, Kuivenhoven, Meijnen, Wilmer, Huurman, Sijtsma, Oostdam, Stijnman, de Lange, van Hamel, Bisschop, Sanders, Eerdmans, Jan de Lange, Schoneveld, Heemskerk, Pera, Mulder, Bots. mevrouw van Itallievan Embden, de heer Wilbrink en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Piekaar, Knuttel, Groeneveld, van Eek en A. Eikerbout. De Voorzitter. Handhaaft mevrouw van Itallievan Embden haar amendement? Mevrouw van Itallievan Emben. M. d. V. Ik kan aan nemen, dat de heeren op hetzelfde standpunt zullen blijven staan en ik trek dus mijn amendement in. De heer Knuttel. Aangezien ik hedenavond niet aanwezig zal zijn, wil ik nu mededeelen, dat ik, in verband met de zoo even gevallen beslissing, dat er geen 8e leerjaar zal ingevoerd worden, mijn amendement betreffende invoering van het Fransch als leervak voor het zevende leerjaar intrek. Practisch heeft het nu geen waarde meer. De Voorzitter. De heer van Hamel wenscht gesplitste stemming over punt IV, niet waar? De heer van Hamel. M. d. V. Ik wensch te wijzen op het groote gevaar van die splitsing in de practijk. Ik geloof niet,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 16