MAANDAG 26 JUNI 1922. 303 kunnen komen en laten wij er nu alvast maar schoolruimte voor maken. Dat zou geen verstandige handelwijze zijn. De heer Knuttel is zoo vriendelijk om aan mijn wenk gevolg te geven. Het zal dan op die manier uitgemaakt worden. De heer Groeneveld maakt bezwaar om aan mijn wenk gevolg te geven en dus blijft zijn amendement ongewijzigd gehand haafd. De heer Groeneveld. M. d. V. Wij hebben in den loop der jaren tal van 12-klassige scholen gebouwd en nu blijkt, dat het hadden moeten zijn scholen met ten minste 14 klassen. Het blijkt, dat er bij vele scholen niets aan te doen is, omdat de benoodigde grond ontbreekt voor het bijbouwen van één of meer lokalen. Mijne bedoeling nu is, dat, wanneer wij weder nieuwe scholen gaan bouwen, er rekening mede ge houden wordt dat te eeniger tijd een 8ste leerjaar zal worden ingevoerd, zoodat men niet op een gegeven oogenblik grond te kort komt voor het bijbouwen van de voor dat 8ste leer jaar benoodigde lokalen. Als men indertijd had kunnen voorzien, dat er na verloop van tijd een 7de leerjaar bij zou komen, dan had waarschijnlijk de gemeente andere scholen gebouwd. Aangezien ik niet voorstel over te gaan tot invoering van een 8ste leerjaar, maar alleen wil dat bij den bouw van scholen rekening zal gehouden worden met invoering ervan, zie ik geen reden om mijn amendement te wijzigen. De Voorzitter. Dus dan blijft het amendement van den heer Groeneveld ongewijzigd. Ik heb van den heer Knuttel de volgende motie ontvangen «Ondergeteekende stelt voor de volgende motie: De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit ten spoedigste voorstellen te doen om met ingang van 1 September 1923 te komen tot invoering van een achtste leerjaar". De motie van den heer Knuttel wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit, terwijl het door den heer Knuttel op conclusie XIV ingediend amendement, voorzoover dit strekt om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen eerlang de noodige voorstellen tot invoering van een achtste leerjaar te doen, door den voor steller is ingetrokken. Mevrouw van Itallievan Embden. M. d. V. Ik wensch even punt c van mijn voorstel toe te lichten. Herinner ik het mij goed, dan zeggen Burgemeester en Wethouders, dat die van der Werfïstraatschool onvoldoende en een slechte school is, en nu vind ik, dat, als wij aan het bijzonder onderwijs telkens mooie scholen moeten geven, als het maar gevraagd wordt, onverschillig welke bijzondere scholen het ook zijn, wij ons er niet bij mogen neerleggen, als er gezegd wordthet is een slechte school, maar wij hebben voor het bouwen van een nieuwe geen geld. Neen, dan moet er ook geld zijn voor het openbaar onderwijs en daarom hebben wij voorgesteld die van der Werfïstraatschool op te heffen en zoo spoedig mogelijk tot den bouw van een nieuwe school over te gaan. Een verdere toelichting acht ik niet noodzakelijk. De Voorzitter. Gij zijt het met Burgemeester en Wethou ders eens, want in punt V, c, stellen Burgemeester en Wet houders voor: ndat de van der Werfïstraatschool als derde klasse school wordt opgeheven en dat de leerlingen dier school over de overblijvende scholen derzelfde soort worden verdeeld." Wij wenschen alleen die school te gebruiken voor het zevende leerjaar, zoolang de school aan het Schuttersveld nog niet klaar is. De heer de Lange. M. d. V. Ik wensch op te merken, dat uit alles blijkt, dat Burgemeester en Wethouders diligent zijn om te zorgen, dat wij altijd over voldoende schoolruimte zul len kunnen beschikken, en dat het nu een ongeschikt tijdstip is om aandrang uit te oefenen in den Raad teneinde te doen uitspreken, dat er nieuwe gemeentescholen bij moeten komen. Mevrouw van Itallievan Embden zegt terecht, dat wij reeds zooveel geld hebben toegestaan voor bijzondere scholen, maar dit is een van de krachtigste argumenten om den Raad niet te doen uitspreken, dat ook de gemeente nu nieuwe scholen moet bouwen. De gelden, welke nu besteed worden, worden het best besteed, als die nieuwe bijzondere scholen met leer lingen worden bevolkt, en dan zullen die scholen invloed uitoefenen op het aantal leerlingen, dat de openbare scholen zal bevolken. Dat zal mede oorzaak zijn, dat op de openbare scholen meer ruimte komt. Waar wij niet weten, welke in dit opzicht de invloed zal zijn van den bouw van die nieuwe bijzondere scholen, acht ik het thans een ongelegen tijd om te besluiten om nieuwe gemeentelijke scholen te bouwen. De Voorzitter. Ik kan mij aansluiten bij hetgeen de heer de Lange heeft gezegd. Aan Mevrouw van Itallie kan ik de verzekering geven, dat wij onmiddellijk met voorstellen zullen komen tot scholenbouw, zoodra de schoolruimte onvoldoende blijkt, maar ik geloof, dat wij op dit oogenblik daarover nog niet kunnen oordeelen en dat wij moeten afwachten hoe het met de schoolbevolking zal gaan. De heer Meijnen. M. d. V. Ik wensch mij aan te sluiten bij de woorden van den heer de Lange. Ook ik meen, dat wij op dit oogenblik niet moeten aandringen op het bouwen van gemeentescholen, maar moeten afwachten, welke de ervaring zal wezen met al die nieuwe dingen, welke op dit gebied plaats hebben. Verder wil ik nog een opmerking maken over de combinatie, die in de amendementen ligt, van Uitgebreid Lager Onderwijs met Ambachtsonderwijs enz. Dus alle scholen van de tegen woordige tweede klasse en alle tegenwoordige scholen der derde klasse worden met het zevende leerjaar vereenigd en dan moet daar opgeleid worden voor Uitgebreid Lager Onder wijs, Ambachtsschool en Mathesis? Ik geloof, dat de princi- piëele beslissing, die vanmiddag in het begin is genomen, reeds verhindert, dat die dooreenmenging van die twee groepen van scholen gebeurt. Vervolgens wil ik er op wijzen, dat het Uitgebreid Lager Onderwijs in dit kader in het geheel niet past. Indien de opleiding voor het Uitgebreid Lager Onderwijs verplaatst moet worden, moet ze geplaatst worden naast de opleiding voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool, maar absoluut niet naast de opleiding voor Ambachtsschool en Mathesis. Dat is geheel iets anders. Dus in dit kader past, dunkt mij, het woord Uitgebreid Lager Onderwijs beslist niet. De heer van Hamel. M. d. V. Is bet uwe bedoeling om straks punt IV gesplitst in stemming te brengen? Ik zou dit wel wenschen, want ik kan mij niet vereenigen met de split sing, welke door Burgemeester en Wethouders wordt voor gesteld, noch ten aanzien van nummer 1 noch ten aanzien van nummer 4. Ik zou mij daartegen willen verklaren. De Voorzitter. Ik ben gaarne bereid te voldoen aan het verlangen van den heer van Hamel en de verschillende onder- deelen van punt IV afzonderlijk in stemming te brengen. Dan kan hij stemmen tegen datgene, waartegen hij bezwaar heeft. De heer van Hamel. M.d. V. Is het mogelijk dit denkbeeld thans verder toe te lichten of niet? De Voorzitter. Wij zijn op het oogenblik bezig met de amendementen en met de motie. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil even mijn motie toe lichten. In het praeadvies raden Burgemeester en Wethouders de invoering van het 8e leerjaar af, maar ik meen, dat het juist nu de tijd is om deze zaak onder de oogen te zien. Wij krijgen nu het verplichte 7e leerjaar en nu is het alleszins gewenscht, dat er, zoodra een vrij aanzienlijk aantal kinderen dat leerjaar zullen hebben afgeloopen, voor die kinderen gelegenheid is om nog een jaar onderwijs te krijgen. Het zal nu met 1 September 1923, wanneer dat 7e leerjaar een jaar in werking zal zijn geweest, de aangewezen tijd zijn om met dat 8e leerjaar te beginnen. Ik laat de detailleering voor het oogenblik aan Burgemeester en Wethouders over. Willen zij, omdat zij weinig verwachting hebben van de deelneming aan dat 8e leerjaar, op kleine schaal beginnen, dan zullen wij later daarover kunnen spreken in hoever het practisch is of niet en welke verwachtingen wij daarvan kunnen hebben. Maar ik meen, dat nu reeds het besluit daartoe moet genomen worden, wil men uit de wets wijziging halen wat er uit te halen is. Mevrouw van Itallievan Embden. Ik wil nog iets zeggen naar aanleiding van de opmerkingen van den heer de Lange. Ik bedoelde te kennen te geven, dat, wanneer het bijzonder onderwijs zulke mooie scholen heeft en de gemeente houdt de oude scholen, de weegschaal niet zuiver is. De heer de Lange zegt: de openbare school wordt ontvolkt; maar zij zal meer ontvolkt worden naarmate hare gebouwen meer ten achter staan bij die mooie gebouwen van de bijzondere scholen. Daarom wil ik, dat wij ook goede scholen hebben, opdat de weegschaal voor de ouders in evenwicht zij. De heer Groeneveld. M. d. V. Wat betreft punt a van mijn amendement meen ik ook, dat de beslissing reeds gevallen is bij punt I. Onze bedoeling is gelijkheid in het onderwijs: dat is reeds bij punt I beslist en ik zal er niet verder op ingaan. Wat punt b aangaat, hier gaat het er ook weder om aan eenige scholen het ambulantisme af te schaffen. Hierover zal ik ook kort zijn. Alleen wil ik er nog op wijzen, dat, wanneer de Raad de voorstellen van Burgemeester en Wethouders aanneemt en het ambulantisme aan eenige scholen handhaaft, ongeveer 10 onderwijskrachten meer voor rekening van de gemeente komen, hetgeen haar ruim 30000.— per jaar zal kosten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 15