302 MAANDAG 26 JUNI 1922. Tegen stemmen: de heeren Splinter, Kuivenhoven, Meijnen, Wilmer, Oostdam, Stijnman, de Lange, van Hamel, Bisschop, Sanders, Eerdmans, Jan de Lange, Schoneveld, Pera, Mulder, Bots, Mevrouw van Itallievan Embden en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Sijtsma, van Stralen, Piekaar, Knuttel, Groeneveld, van Eek en A. Eikerbout. (De heeren Heemskerk, Wilbrink en Huurman hadden de vergadering inmiddels tijdelijk verlaten.) De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil, ofschoon ik in het algemeen tegen al deze reorganisatie-voorstellen ben, bij punt III nog de opmerking maken, dat mij gefrappeerd heeft het eigenaardig paedagogisch inzicht van Burgemeester en Wet houders, die bij de scholen le klasse voorstanders waren van coëducatie en bij de scholen 2e klasse, zooals zij vroeger heetten, tegenstanders zijn van coëducatie en meenen, dat er aparte jongens- en meisjesscholen moeten zijn. Dit werpt een eigenaardig licht op hetgeen den doorslag heeft gegeven bij deze voorstellen: gemak en zuinigheid, niets anders. De Voorzitter. De opmerking omtrent dat gemak en die zuinigheid is niet direct juist. Burgemeester en Wethouders hadden gaarne een aparte jongens- en meisjesschool le klasse willen behouden, maar die scholen worden zoo klein, dat dat de gemeente al te duur zou komen te staan. Bovendien was gebleken, dat men in de kringen, waaruit die kinderen voor een groot deel komen, niet meer tegen de coëducatie bezwaar had; men heeft zelfs de coëducatie als een aanbeveling voor de nieuwe school aan het Noordeinde aangevoerd. Maar er is iets anders. Wij hebben nu eenmaal een meisjes school en die willen wij handhaven; de ervaring heeft geleerd, dat deze school door vele ouders zeer gewaardeerd wordt en ik herhaal hetgeen ik zooeven heb gezegd in verband met het voorstel van den heer Knuttel: ik ben het eens met den Inspecteur, waar deze zegt: haal hetgeen goed is gebleken niet noodeloos uit elkander. En hier hebben wij zeker een school, die goed is gebleken. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming overeenkomstig conclusie III van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Beraadslaging over de conclusie's IV en V, luidende: »IV. dat de gemengde scholen der 2de klasse scholen blijven, welke in 6 jaren opleiden voor u. 1. o. en dat: No. 1 wordt gesplitst, No. 2 onveranderd blijft (het gebouw telt slechts 6 lokalen), No. 3 onveranderd blijft (leerschool), No. 4 wordt gesplitst, zoodat er dus na de splitsing 6 opleidingsscholen van deze soort voor jongens en meisjes komen; »V. a. dat de tegenwoordige 3e klasse scholen met een of meer Centrale-scholen voor het 7e leerjaar, gezamenlijk eindonderwijs geven en de leerlingen ook geschikt maken voor het volgen van onderwijs aan de Ambachtsschool; b. dat van de 9 derde klasse scholen 8 worden gesplitst in scholen met jaarklassen; c. dat de v. d. Werffstraatschool als derde klasse school wordt opgeheven en dat de leerlingen dier school over de overblijvende scholen derzelfde soort worden verdeeld;" waarop twee amendementen zijn ingediend: een, door mevrouw van Itallievan Embden en den heer Sijtsma, strekkende om de conclusie's sub IV en V te lezen: - i>a. dat de tegenwoordige scholen 2e* en 3e klasse met de centrale school (scholen) voor 't 7e leerjaar inrichtingen worden, die de leerlingen geschikt maken, voor U. L. O., Ambachtsschool en M. S. G. b. dat de 2e klasse scholen 1, 3 en 4 met de 8 derde klasse scholen worden gesplitst in scholen met jaarklassen. c. dat de van der Werffstraatschool worde opgeheven en dat de leerlingen over de overblijvende scholen worden verdeeld en dat met bekwamen spoed plannen worden ingediend voor den bouw van minstens één zeven klassige school," eu een, door den heer Groeneveld, om deze conclusie's aldus te lezen: Da. dat de tegenwoordige scholen der 2e en 3e klasse met een of meer Centrale scholen voor het 7e leerjaar, inrichtingen worden, die de leerlingen geschikt maken voor u. 1. o., Ambachtsschool en M. S. G.; b. dat de 2e klasse scholen Nos. 1, 3 en 4 en de 3e klasse scholen Nos. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 worden gesplitst in scholen met jaarklassen; c. dat de 3e klasse school No. 2 wordt opgeheven en dat de leerlingen dier school over de andere scholen worden verdeeld d. dat ter vervanging van eenige onvoldoende schoolgebouwen en om te eeniger tijd ruimte voor een 8e leerjaar te bezitten ten spoedigste voorstellen worden ingediend voor den bouw van de noodige schoolruimte." De Voorzitter. De beide amendementen zijn grootendeels gelijkluidend. Mevrouw van Itallie wijkt in haar voorstel in zooverre af van dat van den heer Groeneveld, dat zij den bouw van een nieuwe school niet verbindt aan het 8ste leer jaar, hetgeen de heer Groeneveld wel doet. Verder zijn de amendementen precies eender. Ik wil over deze amendementen eerst een opmerking maken. Ik zou aan den heer Groeneveld in overweging willen geven om uit zijn amendement te schrappen de woorden»en om te eeniger tijd ruimte voor een 8ste leerjaar te bezitten." Het komt mij toch voor, dat de kwestie van het 8ste leerjaar niet op deze wijze kan worden beslist. Ook de heer Knuttel heeft bij een ander amendement den wensch te kennen gegeven, dat Burgemeester en Wethouders omtrent de invoering van het 8ste leerjaar voorstellan zullen doen, maar wij kunnen bij het vaststellen van deze plannen niet opnemen een verzoek aan Burgemeester en Wethouders om met bepaalde voor stellen te komen. Ik zou het op prijs stellen, als omtrent deze zaak op andere wijze een beslissing werd uitgelokt, en wel zoo dat bij punt V een motie werd ingediend, waarin Burge meester en Wethouders worden uitgenoodigd voorstellen omtrent de invoering van een 8ste leerjaar te doen. Verder zou ik in overweging willen geven om ook dat gedeelte, hetwelk slaat op den bouw van nieuwe scholen, anders te redigeeren, zoodat gezegd wordt dat overgegaan zal worden tot den bouw. Wij kunnen hier toch moeilijk beslissen, dat er plannen worden ingediend voor den bouw van nieuwe scholendat past in dit kader in het geheel niet. In het amendement van den heer Groeneveld zal dan, met weglating van de tirade omtrent het achtste leerjaar, moeten worden gelezen: »dat ter vervanging van eenige onvoldoende schoolruimte ten spoedigste worde overgegaan tot den bouw van de noodige schoolruimte". En het amendement van mevrouw van Itallie en den heer Sijtsma zal aldus gelezen moeten worden: »dat de van der Werfïstraat-school worde opgeheven en dat de leerlingen over de overblijvende scholen worden verdeeld en dat met bekwamen spoed worde over gegaan tot den bouw van minstens één zevenklassige school". Men zal begrijpen, dat dit meer een quaestie van vorm betreft. In dit voorstel kan men niet spreken van het verzoek tot het indienen van plannen maar moet men zeggen: ik stel voor over te gaan tot den bouw van een nieuwe school. Kunnen de voorstellers van de amendementen zich ver eenigen met wat ik hun in overweging heb gegeven? Mevrouw van Itallievan Emblen. M. d. V. Ik kan mij er volkomen mede vereenigen. Hetgeen u in overweging geeft versterkt hetgeen ik gaarne wil. Het gewijzigd amendement van mevrouw van Itallievan Embden en den heer Sijtsma wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Dat was juist mijne bedoeling, mevrouw! Kunnen de heeren Knuttel en Groeneveld zich met hetgeen ik aangegeven heb vereenigen De heer Knuttel. Mijn amendement komt hier toch niet aan de orde? De Voorzitter. De heer Knuttel heeft de quaestie van in voering van het 8e leerjaar vastgekoppeld aan de invoering van het Fransch als .leervak, want hij wenscht dit ook voor het 7de en 8ste leerjaar. Het zou nu overweging verdienen dat eerst in beginsel werd uitgemaakt, of er al dan niet een 8ste leerjaar zal komen. Dan zal de heer Knuttel straks moeten overwegen of hij zijn voorstel omtrent invoering van het Fransch als leervak zal handhaven, als de Raad zich omtrent invoering van het 8ste leerjaar heeft uitgesproken. De heer Groeneveld. Ik geloof niet, Mijnheer de Voorzitter, dat het noodig is om te doen zooals u aangeeft. Ik stel nog niet voor om over te gaan tot invoering van een 8ste leerjaar. Ik vraag alleen om bij den bouw van scholen er rekening mede te houden, dat te eeniger tijd het 8ste leerjaar er zal komen. Misschien zien Burgemeester en Wethouders, evenals ik, aankomen, dat er hier, evenals in andere plaatsen, zij het in beperkte mate, een 8ste leerjaar zal ingevoerd worden. Wat is er nu tegen dat men bij den bouw van scholen daarmede rekening houdt? De Voorzitter. Ik doe opmerken, dat men moeilijk nieuwe scholen kan gaan bouwen met het oog op dingen, die er »te eeniger tijd" kunnen komen. Daarvan weet men op dit oogenblik nog niets. Laat men nu principieel de quaestie door den Raad laten uitmaken en dat kan het best door een motie gebeuren. Het gaat niet aan om te zeggenge zult in den loop van den tijd toch tot invoering van het 8ste leerjaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 14