MAANDAG it) JUNI 19-22. 285 nomen zullen worden; en wanneer de verwachtingen niet grooter worden, dan lijkt het mij beter dat rechtstreeks aan den Raad voorstellen gedaan worden om. belangrijke produc tieve werken te ondernemen dan dat op het werk der commissie wordt gewacht. Misschien kan echter de heer Pera verzekeringen geven, dat de in voorbereiding zijnde werken zijn werken vanbetee- kenis, zoodat de gemeenteriareneenigszins gerustgesteld worden dat de gemeente er op voorbereid is van den winter te zorgen, dat in belangrijke mate door werken van overheidswege de werkloosheid zal worden tegengegaan. De heer Pera. De commissie is nog voortdurend bezig na. te gaan welke werkzaamheden alsnog ten behoeve van de gemeente verricht kunnen worden. Ik kan wat dat betreft onder andere noemen de verbreeding van den Rynsburgerweg. Op dit oogenblik is deze zaak nog niet zoover dat er bepaald aan de uitvoering begonnen kam wordenhet hangt van ver schillende omstandigheden af, omdat daarbij, allerlei personen te pas komen, waarmede overleg gepleegd moet worden. Intusschen, ik kan verzekeren, dat wij alle moeite doen om te vinden wat maar mogelijk is» Er zijn ook enkele dingen in de commissie genoemd, welke bij Burgemeester en Wethouders gekomen zijn, doch waarvan zij hebben moeten zeggen: dat zal verbazend veel geld kosten en het nut is er volstrekt niet van te zien; zoodat Burge meester en Wethouders niet hebben kunnen besluiten daarin te treden. Maar alles wat eenigszins mogelijk is en de gemeente niet te duur komt te staan, is tot hiertoe ter hand genomen en zal ook in hpt vervolg geschieden. De heer van Eck. Ik wil vragen: zijn onder die plannen, welke in voorbereiding zijn,, ook plannen tot verbetering van het Delftsche Jaagpad Ik bedoel onder de 5 werkeD, die de heer Pera noemde. De heer Pera. Dat is uitgeschakeld. Wij. hebben dat wel overwogen in de commissie en het is ook bij Burgemeester en Wethouders gekomen, maar wij zijn te rade gegaan, dat het zooveel zou kosten dat de uitgaaf niet evenredig zou zijn aan het weinige nut, dat er van te verwachten was. Dat het later ter hand zal genomen worden, is zeer waarschijnlij|k, maar voor het oogenblik hebben Burgemeester en Wethouders er niet toe kunnen besluiten wegens de daaraan verbonden groote kosten. De heer van Stralen. M. d. V. Ik meen, dat de Wet houder maar gedeeltelijk j,uist is, vooral in zijn laatste mede- deeling betreffende de verbetering van het Delftsche Jaagpad. Het stond met dit plan zoo, dat het in de commissie voor de werkverschaffing geheel uitgewerkt was; er was reeds toezegging gedaan dat het in de Raadsvergadering, volgende op de vergadering der commissie, door Burgemeester en Wethouders zou aanhangig gemaakt worden, en dan zou het. direct daarna worden uitgevoerd. Nu was dat zeer zeker juist een werk,, dat in belangrijke mate ten goede zal kunnen komen aan productieve werkverschaffing. Alle heeren waren het er over eens. Als n,u de Wethouder wil trachten bij den Raad den indruk te vestigen alsof Burgemeester en Wethouders al het mogelijke doen om zooveel mogelijk werken door werk- loozen te doen uitvoeren, dan wil ik c.onstateeren, dat het besluit, hetwelk genomen is om het werk Delftsche Jaagpad niet uit te voeren, daarmede zeker in flagranten strijd is. De Voorzitter. Ik moet den heer van Stralen even opmerken, dat de commissie niet anders kan doen dan adviezen geven aan Burgemeester en Wethouders, en nu hebben Burge meester en Wethouders het voorstel der commissie betreffende de verbetering van het Delftsche Jaagpad niet overgenomen. De heer Pera. M. d. V. De heer van, Stralen zegt, dat er destijds in de commissie besloten is, dat reeds, in de toen eerstvolgende vergadering van den Raad, die zaak aan de orde zou komen en dan zou worden beslist, dat tot uitvoering zou worden overgegaan, maar dat kon in de commissie nooit besloten worden. De commissie kan niet anders doen dan met voorstellen bij Burgemeester en Wethouders komen. lik geef den heer van Stralen, de verzekering, dat in, het college de zaak rijp is overwogen. Er is een berekening van, de kosten gemaakt, er is nagegaan welk nut er door zou worden gesticht en zoo is het gekomen, dat wij het niet geoorloofd hebben geacht tot de uitvoering van dat werk te besluiten. De heer Groeneveld. Ik vraag het woord. De Voorzitter. Ik moet bezwaar maken den heer Groene veld het woord te verleenen, omdat deze bespreking anders het karakter krijgt van een volledige interpellatie. De heer van Eck heeft een, vraag gesteld en. de heer Pera heeft die beantwoord, zoodat wij nu met dit punt moeten eindigen. ik geef thans het woord aan den heer Mulder voor de beantwoording van een vraag, door den heer Dubbeldeman in de vorige vergadering gedaan omtrent het gebruiken van de openbare straat op de Oranjegracht, op den hoek van de Groenesteeg, voor werkplaats. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik heb toch het woord gevraagd. De Voorzitter, Dan zal ik den heer Groeneveld nog even het woord geven. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wensch de aandacht te vestigen op de doodloopende stinksloot aan den Morschweg vóór het militaire hospitaal. Het is wenschelijk, dat die ge dempt wordt. De heer Mulder. M. d. V. De heer Dubbeldeman heeft er op gewezen» dat op de Oranjegracht, om den hoek van de Groenesteeg, de openbare straat voor werkplaats wordt ge bruikt, en hij heeft gevraagd of dat geoorloofd is. Het is duidelijk, dat dat niet geoorloofd is. De heer Dubbeldeman heeft zeer goed gezien, want inderdaad werd op genoemde plaats de openbare straat als werkplaats gebezigd, en hetgeen hij daarover heeft verteld was juist. Alleen is hij in zijn mede- deeling wat sterk geweest door te zeggen, dat de passage daar zelfs gestremd was en de menschen moesten ornloopen. Maar dat daargelaten, het gebeurde door twee personen en aan die personen is medegedeeld, dat, als zij den openbaren weg als werkplaats wilden gebruiken, zij dat moesten aan vragen en daarvoor een vergunning noodig was. Het is een andere zaak of die vergunning al dan niet zal worden verleend,, maar in elk geval zal deze ongeoorloofde toestand ophouden en, als eventueel vergunning wordt verleend, dan zal in elk geval er voor gewaakt warden, dat aan het publiek verkeer geen hinder wordt veroorzaakt. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik ben natuurlijk dank baar voor het antwoord, dat ik van Burgemeester en Wet houders heb ontvangen, maar het frappante is, dat het lieve leventje vandaag weer is begonnen» vanmorgen om 6 uur. Men is toen aan. het werk gegaan en wel met een aulogeen- apparaat, een gevaarlijk instrument op den openbaren weg, want dat heeft wel eens de eigenschap van in brand te vliegen. Dat is al eens voorgekomen en dat heeft mij de giootste aanleiding gegeven over deze zaak te spreken. Ik heb tijdens de Raadszitting de politie nog opgebeld, maar ik weet niet wat er gebeuren zal. De Voorzitter. Gij hebt gelijk, dat dat een politie-zaak is. De heer Mulder zal u thans nog een antwoord geven in verband met de kwestie van de zwemgelegenheid. De heer Mulder. M. d. V. De heer Dubbeldeman heeft medegedeeld, en met een paar brieven bewezen» dat de mede- deeling, welke in de stukken stond, dat wij de zwemgelegenheid aan de zoogenaamde Stinksloot niet meer konden krijgen, niet juist was, want dat er geen aanvrage was gedaan. Woordelijk, zooals het daar stond, was het niet juist dat moeten wij dadelijk toegeven maar men is van deze ge dachte uitgegaan dat was de hoofdbedoeling, al is die niet geheel juist weergegevendat die zwemplaats door de omstandigheden toch geweigerd moest worden. Dit is de i affaire. Het doet mij genoegen» dat de zaak ter sprake ge komen is en dat niemand, ook niet de heer Dubbeldeman, er tegen is geweest, dat wij voorloopig de zwemplaats onder I Warmond hebben genomen. Naar de letter was het dus niet juist wat er stond, maar in het wezen doet het eigenlijk tot de zaak zelf niet toe of af. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zou nog op een punt willen wijzen. De Wethouder heeft toenmaals gezegd, dat het daar te gevaarlijk zou zijn om te zwemmen», Dat ben ik nog niet met hem eens. Aan het Leidsche Tolhek is het beter en ook veel frisscher, maar het zou toch misschien wel goed geweest zijn, als wij beide inrichtingen hadden genomen. Dat heb ik bij die gelegenheid ook gezegd, en toen, antwoordde de Wethouder: het is daar veel te gevaarlijk omdat daar die huisjes staan met vuurwerkartikelen. Als dat zoo is, en Burgemeester en Wethouders hebben vergunning gegeven om daar die huisjes neer te zetten, dan hebben zij toch wel, naar het mij lijkt, lichtvaardig daartoe toestemming gegeven. Immers, er staan; daar nog eenige woningen, die bewoond worden en wat voor de zwemmers gevaarlijk kan zijn moet ook gevaarlijk zijn voor de menschen, die daar wonen, en- waarschijnlijk niet vandaar kunnen vertrekken, omdat het verkrijgen, van een andere woning niet zoo gemakkelijk is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 27