284 MAANDAG 19 JUNI 1922. waarin de ouders verkeeren, doet mij ontzettend leed van een man als de heer Meynen, van wien ik meende, dat hij niet alleen hooge paedagogische, maar ook hooge moreele en andere hoogc eigenschappen bezat. Hij heeft eigenlijk gezegd en het. is nog eens aangedikt door den heer Oostdam, dat een kind moet blijven in het milieu, waarin de ouders verkeeren. Wij daarentegen zeggen: laten de kinderen uit de hoogere klassen zich iets minder ontwikkelen in de eerste schooljaren, omdat zij met die van de zoogenaamde lagere standen op school gaan. Aan den anderen kant hebben de kinderen uit de lagere standen behoefte opgeheven te worden. De heer Meijnen wil direct de scheiding maken als hij zegtin het milieu, waarin dë ouders zijn geweest, moeten de kinderen toch ook terecht komen. Neen, zeggen wij, laten zij de eerste zes jaren bijeen komen en laten wij dan zien, welken aanleg zij bezitten, wat er in hen schuilt. Dat is de ware ontwikkelingsmogelijkheid, maar niet de ontwikkelingsmogelijkheid, zooals de heer Meijnen zich die denkt. Als men ziet, dat een arbeiderskind krachtens zijn aanleg en vermogen omhoog gebracht kan worden, moet dat geschieden; dat is de bedoeling van de eenheidsschool en, als de heer Meijnen, zooals met mij het geval is geweest, jarenlang onderwijzer was geweest aan een dorpsschool, zou hij ook gezien hebben, dat zijn theorieën niet juist zijn. Alle kinderen komen daar op één school en dan blijkt het meer malen, dat de kinderen van de arbeiders even knap of dik wijls nog knapper zijn dan de kinderen van de boeren, bij wie de arbeiders in het land werken. Daaruit kan men op maken, dat men niet de kinderen op 6-jarigen leeftijd, als zij op school komen, mag splitsen naar de meerdere of minder e capaciteiten, maar dat men hen eerst bijeen kan houden en dat dan later zal blijken welken kant elk hunner uit moet. Dat is het doel van de eenheidsschool en daarmede kan ik mij vereenigen, zoodat ik mijn stem zal geven aan het amen dement van den heer Knuttel. De Voorzitter. Laat de heer Sijtsma varen zijn amende ment betreffende de twee hoogste klassen van de school Aalmarkt De heer Sijtsma. Neen, Mijnheer de Voorzitter, dat hand haaf ik. De Voorzitter. Het is er, als ik het goed begrijp, den heer Sijtsma om te doen om ook ten opzichte van de hoogste klassen van de school aan de Aalmarkt geen onderscheid te maken. Als het amendement van den heer Knuttel wordt aangenomen, dan is dat bereikt en is het amendement van den heer Sijtsma van de baan. De heer Meijnen. M. d. V. Ik wil nog iets zeggen, omdat de heeren Groeneveld en Sijtsma mij blijkbaar niet begrepen hebben. De heer Groeneveld laat mij dingen zeggen, die ik absoluut niet gezegd heb; en als ik ze gezegd had, dan zou ik mij slecht uitgedrukt hebben. Hetzelfde heeft de heer Sijtsma gedaan. Ik heb twee dingen willen zeggen. Vooreerst, dat men bij de plaatsing op de school op 6-jarigen leeftijd rekening moet houden met het milieu, waaruit de kinderen komen en dat men verkeerd doet, als men daarmede geen rekening houdt en dat men dien kinderen, van welke groep ook, te kort zou doen door over het hoofd te zien, het zeer uiteenloopend ontwik- kelings-materiaal, waarmede de kinderen op school komen. In de tweede plaats heb ik willen betoogen, dat de lagere school in hare 6 klassen of 5 klassen of 4 klassen of hoeveel klassen dan ook, moet helpen om alle kinderen individueel, dus één voor één, te brengen tot hun sfeer. Dat is niet de sfeer, waaruit zij komen maar de sfeer, waarvoor zij door hun aanleg en ambitie bestemd kunnen zijn. Laat dus de lagere school, door op de kinderen te letten en met de ouders daarover te spreken, uitmaken, welke kinderen op welke school ook, misschien verkeerd geplaatst zijn om te komen tot het doel, dat zoo'n kind kan bereiken. Dat is dus heel wat anders dan wat de heeren Groeneveld en Sijtsma mij hebben toegeschreven. Ik zou mij schamen, als ik ideeën huldigde als zij mij toeschreven. De heer Sijtsma. Waarom wilt u niet één school hebben? De heer Meijnen. Omdat ik rekening wil houden met het doel, dat in het algemeen bij de ouders moet voorzitten en omdat dat doel verschillend is. Ik wil elke groep van kinderen leiden tot wat waarschijnlijk haar toekomst zal wezen en geven wat daarvoor noodig is. Maar blijkt dat een kind op de school niet krijgt wat het hebben moet, breng het dan naar een andere school! De Voorzitter. Wij zijn, zooals ik reeds zeide, bezig aan het voornaamste punt van het voorstel van Burgemeester en Wethouders: de wijze, waarop de scholen ingericht zullen wordenzullen wij krijgen de eenheidsschool, of de verschil- lende typen van scholen zooals Burgemeester en Wethouders zich die gedacht hebben. Uit den aard der zaak wil ik over die gewichtige quaestie ook nog wel het een en ander zeggen en dan krijgen wij nog de replieken. Dus dit punt zal heden toch niet afgehan deld kunnen worden. Het is nu reeds kwart voor elf en er komt nog bij, dat eenige Wethouders nog moeten antwoorden op vragen, in een vorige Raadsvergadering gedaan. Ik zou dus willen voorstellen om thans de beraadslaging over dit agendanummer te schorsen tot heden over 8 dagen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De Voorzitter. Ik geef nu het woord aan Wethouder Pera tot beantwoording van de vragen, in de vorige Raadsverga dering door den heer van Eek gedaan in zake de werkver schaffing. De heer Pera. M. d. V. Mr. van Eek heeft er aan het slot van de vorige vergadering aan herinnerd, dat er in het begin van dit jaar is ingesteld een commissie van advies voor pro ductieve werkverschaffing, en hij heeft toen gezegddoor het nemen van dat besluit door den Raad en door de benoeming van die commissie door Burgemeester en Wethouders zijn verwachtingen opgewekt bij de gemeentenaren, dat in het algemeen de zaak van de productieve werkverschaffing met kracht zou worder. aangepakt, en hij voegde er bij, dat het resultaat van het werken van die commissie weinig bekend heid heeft gekregen, waaruit af te leiden zou zijn, dat dat resultaat niet groot is geweest. Laat ik daaromtrent eerst dit mogen opmerken. De Raad kan heel gemakkelijk besluiten tot het instellen van een dergelijke commissie. Wanneer evenwel de Raad daaraan de verplichting zou hebben ver bonden, dat nu ook die commissie met belangrijke voorstellen zou komen en die voorstellen door Burgemeester en Wet houders zouden worden overgenomen en uitgevoerd, dan geloof ik, dat geen enkel persoon bereid zou zijn geweest om in een dergelijke commissie zitting te nemen, want het is toch van algemeene bekendheid, dat werkverschaffing op dit gebied al heel moeilijk is en dat er al heel bezwaarlijk werk te vinden is, dat daarvoor geschikt geacht kan worden. En dan nog wel productieve werkverschaffing! Dus dan moet die werkverschaffing bestaan in de uitvoering van werkzaam heden, die een zeker nut hebben. Dat Burgemeester en Wethouders er toe gekomen zijn die commissie te benoemen, is eenvoudig geweest gehoorzamen aan het desbetreffende besluit van den Raad, maar dat wil nog niet zeggen, dat Burgemeester en Wethouders ook in stemden met de verwachtingen, waarvan de heer van Eek zegt dat zij bestaan hebber, omtrent het resultaat. Vandaar, dat het voor de hand ligt, dat de resultaten van het zoeken dier commissie naar gelegenheden voor werk niet groot zullen kunnen zijn. En nu hetgeen er in dit opzicht is gedaan. Op dit terrein is er werk verschaft door: 1°. het aanleggen van een sportterrein op het Raamland, dat door werkloozen wordt uitgevoerd 2°. demping van slooten langs de Witte en de Roode Laan, waarbij de hulp is verleend van een gemeentemetselaar; 3°. demping van de sloot langs den Zijlsingel; het eigenlijke rioleeringswerk is geschied door aanneming; 4°. verbetering van den toegang tot het Kooipark; 5°. demping van slooten bezuiden den Haagweg ten behoeve van »Ons Belang"; 6°. afbraak van een perceel in de Brandewijnsteeg. Nu zijn een paar van die werken op het oogenblik aan het eind, maar met vier is men nog bezig. Buitendien zijn op dit oogenblik nog in bewerking een vijftal andere zaken van gemeentewege, waarbij zooveel mogelijk met de werk loosheid wordt rekening gehouden. Wanneer dus Mr. van Eek heeft te kennen gegeven, dat het resultaat niet aan de ver wachtingen heeft beantwoord, meen ik toch, dat er zooveel is ter hand genomen, dat het mag genoemd worden. De Voorzitter. Is de heer van Eek voldaan met deze mededeeling? De heer van Eck. M. d. V. Hetgeen de heer Pera heeft medegedeeld was mij voor een groot deel reeds bekend en ik kan niet zeggen, dat de werkzaamheid van die commissie tot belangrijke resultaten geleid heeft. Ik zou intusschen willen vragen, of de heer Pera niet zou kunnen opnoemen de werken, welke in voorbereiding zijn, want wij zijn thans nog in den zomer, maar reeds spoedig zullen wij voor den wintertijd staan, waarin de werkloosheid juist het grootst is. En afgaande op hetgeen de commissie tot nog toe heeft verricht zijn mijne verwachtingen niet groot dat het optreden der commissie er toe zal leiden, dat van den winter belangrijke werken onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 26