MAANDAG 19 JUNI 1922. 277 Dan wil ik wijzen op een tweede zaak, ten aanzien waar van geen gebruik is gemaakt van een van de weinige moge lijkheden, welke deze wet biedt om nog iets voor het onderwijs te doen. Om werkelijk een grondige verbetering in het onder wijs te brengen, laat deze wet niet toe. Integendeel, zij is ook hierin een groote verslechtering van het onderwijs, dat het Fransch als leervak op de lagere school is afgeschaft. Mevr. Dübbeldeman—Trago. Hé? De heer Knuttel. Ja, het is een eeuwige schande dat uw partij daartoe heeft medegewerkt. Ik vind, het onderwijs in het Fransch had als verplicht vak op alle scholen moeten ingevoerd worden en het is een verwonderlijke democratie, welke een soort egalisatie van het betere met het slechtere nastreeft en welke zulke dingen tot stand brengt. Mevr. DübbeldemanTrago. Waarom Fransch? De heer Knuttel. Omdat Fransch nog steeds de taal is, die over de geheele wereld de grootste verbreiding heeft en het meest gesproken wordt. Dat is zoo, ondanks alle tegenspraak, die ik hoor. Ik begrijp werkelijk niet den weinigen ernst van degenen, die bij de bespreking van zulk een belangrijke zaak wat betreft de volksontwikkeling den gek willen steken. Het moet voor iedereen, die even nadenkt, volkomen duidelijk zijn, dat het aanleeren van een tweede taal naast zijn eigen taal, welke taal het dan ook is, een van de beste middelen is tot ontwikkeling. De heer Dübbeldeman. Het Esperanto! De heer Knuttel. Neen, want dat is een hulpmiddel, dat misschien in bepaalde gevallen nut kan hebben, maar het is geen taal. Het aanleeren van eén tweede taal naast zijn eigen taal, met een eigen literatuur, met een eigen beschaving, met een eigen geestesleven, met andere denkbeelden, is een van de allervoornaamste middelen tot verruiming van het bewustzijn, tot verruiming van het verstand en tot verruiming van het geheele geestesvermogen die er bestaan. Of dat Fransch, Duitsch of Engelsch moet zijn, is een quaestie van secundairen aard: die komt in de tweede plaats; maar men moet één van de drie kiezen en mijns inziens is het Fransch, omdat de Fransche cultuur juist op de meeste punten van de onze afwijkt, het wenschelijkste, en ook omdat het een taal is, waarmede men, meer dan met eenige andere taal, terecht kan komen bij elk ander volk, ook wanneer het die taal niet spreekt. Overigens begrijp ik niet wat al die tegenwerpingen, welke men hier maakt, beteekenen. Geen mensch heeft ooit voorgesteld om in plaats van het Fransch het Engelsch te nemen. Als iemand dat bepleitte dan zou ik zeggen: er is over te spreken. Misschien zou iemand mij op dit punt kunnen bekeerenmisschien zijn daarvoor goede argumenten aan te voeren: maar daarover gaat het nu niet. Het gaat er hier om, dat door het wegvallen van het Fransch als leervak het onderwijs geschaad is en daarom stel ik voor het Fransch als leervak althans op te nemen in het 7e en 8e leerjaar. Het opnemen van het Fransch als leervak in één leerjaar heeft geen beteekenis en dus geeft invoering van een 8e leerjaar de eenige mogelijkheid om op dit stuk iets voor het onderwijs te doen. Het 8e leerjaar kan natuurlijk niet met September aan staande worden ingevoerd, want de algemeene invoering van het 7e leerjaar moet daaraan zijn voorafgegaanhet 7e leerjaar moet een jaar in werking zijn eer men met het 8e leerjaar kan beginnen. Ik stel daarom voor, het Fransch als leervak in te voeren voor het 7e leerjaar met September aanstaande en verder een 8e leerjaar, omtrent welks invoering Burge meester en Wethouders uitgenoodigd worden de noodige voorstellen te doen. Op die wijze kan gered worden wat nog te redden was. In dezelfde richting gaat mijn voorstel om het aantal leer lingen per klasse zoo klein mogelijk te doen zijn. Wanneer men vraagt, hoeveel dat getal moet bedragen om de eischen van het onderwijs zoo goed mogelijk tot hun recht te doen komen, dan wil ik zeggen, dat Burgemeester en Wet houders tot zekere hoogte daarop zelf een antwoord gegeven hebben. De Voorzitter. Ik verzoek den heer Knuttel de quaestie van het aantal leerlingen per klasse thans te laten rusten. Die komt aan de orde bij een van de amendementen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik kan over de rest kort zijn. Ik heb alleen in het licht willen stellen, dat bij deze voor stellen niet gerekend is op eenige verbetering van het onderwijs, welke niet uitdrukkelijk voorgeschreven was, zooals de invoering van het 7e leerjaar, dat hetgeen wij niet behoeven te doen, namelijk de splitsing van de scholen naar de klassen der bevolking en de handhaving van de standenscholen, deze voorstellen slecht maakt; dat het evenzoo gesteld is met de kwestie van het aantal leerlingen per klasse; dat ik mij dus tegen deze voorstellen in hun geheel, niet op enkele van de bijkomende punten, zal moeten verklaren en dat ik dit een nieuwe regeling van het onderwijs vind, die alleen door de zuinigheid is gedicteerd en die ik daarom niet kan aanvaarden. De heer Wilbrink. M. d. V. Slechts een enkel woord. Ik ben niet, zooals mijn linker buurman, een voorstander van éénsoortige scholen, omdat ik daarvan geen heil voor het onderwijs verwacht, maar ik zou aan Burgemeester en Wet houders willen vragen, waarom zij niet nader hebben ge argumenteerd om welke reden de eerste klasse-scholen moe ten blijven bestaan uitsluitend ter opleiding voor de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium. Wij weten, dat de leerlingen van de tweede klasse-scholen De Voorzitter. Dat kunt u bespreken bij punt I van het voorstel, waarop twee amendementen zijn voorgesteld. Laten wij nu alleen algemeene beschouwingen houden en niet voor- uitloopen op de behandeling van de verschillende onderdeelen van het voorstel, want anders krijgen wij een Babylonische spraakverwarring. De heer Wilbrink. M. d. V. Die amendementen zijn niet naar mijn geest, maar bovendien, ik wil vragen, waarom Burgemeester en Wethouders het laten voortbestaan der eerste klasse-scholen voor genoemd doel niet nader hebben geargumenteerd en dat moet ik toch bij de algemeene be schouwingen doen De Voorzitter. Dat is een speciaal onderwerp, dat paster sprake komt bij punt 1 van het voorstel, waarop door den heer Groeneveld en door mevr. van Itallievan Embden amendementen zijn voorgesteld. Ik zal dan, als niemand meer het woord verlangt voor het houden van algemeene beschouwingen, even antwoorden op hetgeen de verschillende sprekers in het midden hebben ge bracht. Ik moet echter dadelijk écarteeren hetgeen men omtrent de inrichting der scholen heeft gezegd, want dat punt krijgen wij straks bij de behandeling der amendementen. Ik hoop dan gelegenheid te hebben daarover een enkel woord te zeggen. Er zijn evenwel enkele opmerkingen gemaakt, die werkelijk van algemeenen aard waren, en die wil ik dan nu beant woorden. De heer Sijtsma heeft zijn groote vreugde betuigd over de indiening van deze voorstellen. Hij ziet in deze voor stellen verbetering van het onderwijs en hij kan zich niet vereenigen met den somberen toon, dien Burgemeester en Wethouders in hun praeadvies hebben aangeslagenzij toch zijn van meening, dat de voorgestelde veranderingen niet zoovele verbeteringen zullen zijn. Ik hoop, dat later zal blijken, dat de heer Sijtsma gelijk heeft gehad, en dat deze plannen, als zij worden uitgevoerd, ten voordeele van het openbaar onderwijs zullen strekken, maar tot mijn leedwezen kan ik dat op dit oogenblik niet inzien. Ik zal niet alle punten behandelen maar slechts op enkele wijzen. Ik noem dan vooreerst de splitsing der scholen, welke noodig zal £ijn en wat daaraan verder vastzit. Wij zullen daardoor een tdestand krijgen, die niet bevorderlijk zal zijn aan den goeden gang van het onderwijs. Verder wijs ik op de afschaffing van het Fransch. Te dien aanzien ben ik het eens met de beschouwingen van den heer Knuttel; met den besten wil van de wereld kan ik niet inzien, dat het schrappen van het onderwijs in de Fransche taal een voordeel voor het onderwijs zal zijn, en ik heb nooit de animositeit begrepen, die bestaat bij de sociaal-democraten en waarvan zooeven nog is gebleken, als men het behoud van het onderwijs in de Fransche taal op de lagere school verdedigt. Ik heb dat raadsel nooit kunnen oplossen. Ik ben het volmaakt met den heer Knuttel eens, het is voor de jeugd van veel belang dat zij naast de eigen taal een tweede taal leert en dan die taal, waaraan zij later in de practijk, wanneer zij in andere landen komt, het meest zal hebben, Als men het Fransch niet wil, goed, dan een andere taal: maar dat wordt nooit verdedigd, er wordt nooit gezegd: neem liever het Engelsch in plaats van het Fransch. Het is steeds: afschaffing van het Fransch zonder meer. Evenals de heer Knuttel heb ik nooit kunnen inzien het belang van de afschaffing van het leeren van een vreemde taal op de lagere school. In de voornaamste punten, welke hier worden voorgesteld, kan ik tot mijn groot leedwezen geen verbetering zien, maar ik hoop, dat ik het mis zal hebben en dat over eenige jaren zal blijken, dat de heer Sijtsma op die zaak een beteren kijk heeft gehad dan Burgemeester en Wethouders. 5 t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 19