248
MAANDAG 29 MEI 1922.
tegen bezwaar gemaakt zou worden door de Regeering, die
toch geen invloed uitoefent op de bedragen, welke vanwege
de plaatselijke armbesturen worden uitgekeerd; tot nogtoe
heeft zij dat althans niet gedaan.
Het zou dus mogelijk zijn, dat op die manier aan de
sigarenmakers zou kunnen gegeven worden die hoogere uit-
keering, welke, zooals ik met voorbeelden heb aangetoond,
dringend noodzakelijk is.
Ik heb daarom de eer de volgende motie in te dienen:
»De Raad, erkennende het onbillijke dat aan uitgetrokken
werklooze sigarenmakers een lagere ondersteuning wordt ge
geven dan aan andere categorieën uitgetrokkenen, spreekt den
wensch uit, .dat een individueele toeslag wordt gegeven op de
uitkeeringen van uitgetrokken werklooze sigarenmakers op
den grondslag van de bepalingen der Armenwet."
De Voorzitter. Bij mij is ingekomen de volgende motie
van den heer van Stralen
»De Raad, erkennende het onbillijke dat aan uitgetrokken
werklooze sigarenmakers een lagere ondersteuning wordt ge
geven dan aan andere categorieën uitgetrokkenen, spreekt
den wensch uit, dat een individueele toeslag wordt gegeven
op de uitkeering van uitgetrokken werklooze sigarenmakers,
op den grondslag van de bepalingen der Armenwet."
De motie van den heer van Stralen wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Is de bedoeling van den heer van Stralen
deze, dat deze uitgetrokken sigarenmakers door middel van
een uitkeering van het Burgerlijk Armbestuur zekeren bijslag
krijgen, niet automatisch maar wanneer zij het bepaald noodig
hebben, wat dan geconstateerd wordt na het instellen van
een onderzoek in elk bijzonder geval?
De heer van Stralen. M. d. V. Ik zou het natuurlijk gaarne
anders willen, maar als ik het anders voorgesteld had, dan
zou het dezelfde beteekenis gehad hebben als een algemeene
bijslag op de eenmaal vastgestelde uitkeering.
De Voorzitter. Ik vraag dit hierom, omdat de motie dan
mijns inziens ten eenenmale overbodig is.
Ik geloof, dat het van zelf spreekt dat men iedere zaak
individueel behandelt en dat, als in bijzondere gevallen blijkt
dat de betrokken persoon het beslist noodig heeft, het Bur
gerlijk Armbestuur nog zeker bedrag toekent.
Wel geloof ik, dat er bezwaar bestaat tegen een algemeene
regeling, ten gevolge waarvan automatisch zekere bijslag
gegeven zou worden. Maar als in bepaalde omstandigheden
de nood van dien aard is dat een bijslag gegeven moet wor
den, dan zal die door het Burgerlijk Armbestuur toegekend
kunnen, worden.
De heer Heemskerk. M. d. V. Er is in het geheele betoog
van den heer van Stralen bijna niets dat ik niet met volle
sympathie kan ondersteunen. Het spreekt dan ook vanzelf,
dat het praeadvies mij niet bevredigt.
Ik ben het met den heer van Stralen eens, yvanneer voor
de belangen van deze menschen iets gedaan moet worden,
dan gaat het niet aan dat die menschen een lagere ondersteuning
genieten dan de andere werklooze arbeiders hier ter stede.
Dat nu toevalligerwijze de werklooze arbeiders met 15.
in minimum ondersteund worden, moest ook eigenlijk voor
de Regeering geen motief zijn om voor de sigarenmakers
een ondersteuning van 13,50 toe te laten.
Ik sta ook ten opzichte van het praeadvies voor een
moeilijke vraag.
Burgemeester en Wethouders deelen mede, dat een door
den Gemeenteraad van 's-Gravenhage genomen besluit, om
op dit stuk af te wijken van de algemeene ministerieele
regeling, geschorst is.
Ik zou nu willen vragen aan Burgemeester en Wethouders:
kan er geen aanleiding zijn, dat misschien dat besluit van
den Haag ik ken dat besluit niet in al zijne onder-
deelen alsnog niet wordt vernietigd en zoodoende een
weg wordt geopend om alsnog aan het bezwaar van de
sigarenmakersorganisatie's tegemoet te komen? Mocht dat uit
de toelichting van den Wethouder blijken, dan zou ik willen
voorstellen om deze zaak aan te houden, totdat bekend zal
zijn de beslissing, welke door Gedeputeerde Staten en door
den Minister zal worden genomen naar aanleiding van het
besluit van de gemeente 's-Gravenhage.
In het tweede geval zou ik, nu de heer van Stralen een
motie heeft voorgesteld om het Burgerlijk Armbestuur een
toeslag op de uitkeeringen te doen geven, willen voorstellen
om die motie, waarmede de Voorzitter het eens is, bij
acclamatie aan te nemen. Wij zijn dan van de motie af en
dan is bereikt, dat in bijzondere gevallen de werkloozen worden
geholpen, want daarom gaat het dan toch eigenlijk.
De heer Wilbrink. M. d. V. Ik onderstel, dat niemand
bezwaar zal hebben tegen de motie, door den heer van Stralen
voorgesteld. Ik heb indertijd niet voor de verhoogde uit
keeringen gestemd, maar in individueele gevallen, als het
noodzakelijk blijkt, kan moeilijk bezwaar bestaan tegen het
verleenen van eenige meerdere hulp. Ik kan niet aannemen,
dat een van de Raadsleden zich daartegen zal verzetten, en
mijns inziens behoeft er dan ook over de motie van den
heer van Stralen niet eens gestemd te worden.
De heer Bots. M. d. V. Ik zou willen doen opmerken, dat
hetgeen de heer van Stralen in zijn motie uitspreekt door
mij aanhoudend is uitgesproken tegenover de vertegenwoor
digers van de organisatie's, ook tegenover den heer van Stralen
zelf. Op grond alleen van het werkloos zijn kan het Arm
bestuur personen, die uit werkloozenkassen trekken of van de
steunregeling voor de werkloozen steun ontvangen, niet gaan
bedeelen, maar de hulp, welke wij zouden hebben verleend
in bepaalde gevallen, zelfs ook al werkten de menschen,
kunnen zij nu ook van het Burgerlijk Armbestuur krijgen.
Herhaaldelijk komt het toch voor, dat personen, die werk
hebben, maar door omstandigheden worden getroffen, waarvan
de financieele gevolgen boven hun krachten gaan, zich bij
het Burgerlijk Armbestuur aanmelden en geholpen worden
en zeer zeker geldt dit voor werkloozen, steun genietende.
Verleden week Zaterdag is er nog zulk een geval opgegeven,
waarin de betrokken persoon, voor hulp vanwege het Burger
lijk Armbestuur mogelijk in aanmerking kan komen; zijn
vrouw was ziekelijk en een van zijn kinderen ongesteld. In
dat geval is er allicht aanleiding om ondersteuning te
verleenen.
Verder wensch ik er de aandacht op te vestigen, dat de
ongelijkheid van de uitkeeriugen niet altijd te vermijden is.
Indertijd is aan Burgemeester en Wethouders opgedragen
het Burgerlijk Armbestuur te verzoeken den norm voor de
uitkeeringen te brengen op 15.— en daarbij is als motief
aangevoerd, dat degenen, die zich bij het Burgerlijk Arm
bestuur vervoegden, reeds zoolang werkloos waren, dienten
gevolge uit de werkloozenkassen minder hadden getrokken
dan zij noodig hadden en het daarom gewenscht moest worden
geacht vanwege het Burgerlijk Armbestuur meer te geven.
Er is toen van zekere zijde bij het Armbestuur een brief
ontvangen, waarin verzocht werd vooral royaal te geven,
omdat het niet aan maxima gebonden was en over een ruime
kas kon beschikken. Indien daaraan wordt voldaan en dan
de gevolgtrekking wordt gemaakt, dat, waar het Burgerlijk
Armbestuur meer geeft, ook de andere uitkeeringen dienen te
worden verhoogd, dan komen wij niet aan het eind. Men
moet niet uit het oog verliezen, dat het trekken uit een
werkloozenkas of van een steunregeling veel sterker staat dan
het trekken van het Burgerlijk Armbestuur. Vervoegt zich
iemand bij het Burgerlijk Armbestuur, dan wordt nagegaan
of er niet personen zijn, die ten aanzien van het betrokken
gezin tot alimentatie verplicht zijn. Het kan gebeuren, dat
zich bij' het Burgerlijk Armbestuur een echtpaar aanmeldt,
waarvan bijvoorbeeld de schoonouders er warm bij zitten, en
dan zegt het Armbestuur dat op die schoonouders de
onderhouds-plicht rust. Zoo gaat het niet bij de uitkeering
door werkloozenkassen en door steunregelingen; als daar,
bij de laatste, geen andere gezinsinkomsten zijn, dan bedraagt
de uitkeering zonder verdere voorwaarde ƒ13.50. De uit
keeringen worden wel in geld uitgedrukt, maar omdat bij
steunregelingen en werkloozenkassen andere regelen gelden,
zijn die uitkeeringen meerderwaardig-dan die van het Bur
gerlijk Armbestuur. Wat. de gevolgen betreft, het laat het
Burgerlijk Armbestuur en ook mij persoonlijk absoluut koud,
ol de motie aangenomen wordt. Het zou niets aan den toe
stand veranderen.
De Voorzitter. Ik heb zoo even reeds gezegd, dat mij de
motie overbodig lijkt omdat, zooals ook de heer Bots in het
licht gesteld heeft, het Burgerlijk Armbestuur natuurlijk in
zeer bijzondere gevallen een uitkeering kan geven boven die,
welke men krijgt als werklooze. Nochtans kan ik den Raad
niet aanraden de motie aan te nemen en wel met het oog op
de redactie.
De aanhef luidt aldus: »De Raad, erkennende de onbillijk
heid dat aan uitgetrokken werklooze sigarenmakers een lagere
ondersteuning wordt gegeven dan aan andere categorieën
uitgetrokkenen", en dan volgt de wensch van den heer van
Stralen.
Dien aanhef vind ik niet aannemelijk: dat betreft een
quaestie, die wij hier in het midden moeten lateni
Hetgeen de heer van Stralen wil kan gebeuren in zeer
bijzondere gevallenmaar zooals het hier staat geredigeerd
moet het Burgerlijk Armbestuur bijpassen om die onbillijkheid
weg te nemen. Op die manier zou iedereen nagenoeg een bijslag
moeten krijgen.
Ik geef dus den Raad in overweging de motie niet aan te