96
Verder zoude dan de school welke thans in het gebouw
aan de v. d. Werffstraat is gevestigd, als school intact
moeten blijven; immers opheffing zou niet mogelijk zijn,
omdat dan alle reserve lokalen der verschillende scholen
voor het 7e leerjaar noodig zouden zijn. Het belangrijke
voordeel, dat uit de opheffing van de v. d. Werffstraat-
school voortvloeit, zoude dan moeten worden opgegeven.
Hoewel gelijk U uit het advies van den Inspecteur van
het lager onderwijs moge blijken de meeningen over het
al dan niet wenschelijke van een gecentraliseerd 7e leerjaar
zoozeer uiteen loopen, komt het ons toch niet twijfelachtig
voor, dat een gecentraliseerd 7e leerjaar hier, in de gegeven
omstandigheden, de voorkeur verdient boven het verbinden
van dat leerjaar aan de daarvoor in aanmerking komende
scholen.
Ook bij nadere overweging zijn wij er niet in geslaagd
voor het gecentraliseerde 7e leerjaar een ander gebouw te
vinden. Het gaat toch o. i. niet aan, om de school aan de
Mare naar het gebouw op het Schuttersveld over te brengen
en het 7e leerjaar in het gebouw aan de Mare te huisvesten.
Dit laatste gebouw is onvoldoende en het schijnt ons niet
aannemelijk, dat het Eijksschooltoezicht, dat wellicht nog
bereid zal zijn om den bestaanden toestand zoo noodig
nog eenigen tijd te laten voortduren, zal toelaten, dat een
nieuwe school, als die voor het gecentraliseerde 7e leerjaar,
in het oude gebouw aan de Mare wordt ondergebracht.
Geene aanbeveling verdient het o. i. gebruik te maken
van de bevoegdheid om in het 7e leerjaar nieuwe vakken
aan het leerplan toe te voegen. Dit laatste leerjaar moet
dienen voor herhaling en uitbreiding van hetgeen men in
de vorige, jaren heeft geleerd. Ook de plaatselijke omstandig
heden maken het hier niet noodzakelijk in het 7e leerjaar
nog een bepaald vak te doen onderwijzen. Zoo zullen b.v.
gemeenten grenzende aan Duitschland behoefte gevoelen
aan onderwijs in het Duitsch voor het 7e leerjaar en zullen
plattelandsgemeenten misschien landbouwkunde en/of tuin
bouwkunde doen onderwijzen. Maken echter bijzondere
omstandigheden uitbreiding van de leervakken in het 7e
leerjaar niet noodzakelijk of althans niet zeer gewenscht,
dan moet daartoe niet worden overgegaan. Een 7e leerjaar
gewijd aan repetitie en vermeerdering van reeds opgedane
kennis zal de beste vruchten afwerpen.
Het onderwijs aan de centrale school zal zooveel mogelijk
gedifferentieerd moeten zijn. Zoo zullen b.v. voor jongens,
die naar de Ambachtsschool wenschen over te gaan, afzon
derlijke klassen kunnen worden gevormd en zullen er klassen
uitsluitend voor meisjes kunnen zijn. Het spreekt wel van
zelf, dat bij zulk een opzet het vaststellen van een maximum
aantal leerlingen per klasse weinig zin heeft. Zeker is het
wel. dat in vele gevallen het. door ons bij nadere over
weging op 36 voorgestelde maximum-aantal per klasse niet
zal worden bereikt, hi iet onmogelijk achten wij het echter,
dat in sommige gevallen het maximum-aantal tot 36 per
klasse kan worden opgevoerd. Om die reden meenen
wij, dat als maximum-aantal per klasse 36 kan worden
aangenomen.
De tegenwoordige 3e klasse-scholen met de Centrale-school
voor het 7e leerjaar geven dus gezamenlijk eindonderwijs
en maken de leerlingen ook geschikt voor het volgen van
onderwijs aan de Ambachtsschool.
Achtste leerjaar. De plaatselijke afdeeling van den Bond
van Aederl. Onderwijzers dringt bij haar advies aan op
invoering van het 8e leerjaar. Au is echter de ervaring,
juist in den allerlaatsten tijd en nog na de dagteekening
van dat advies opgedaan met het thans nog onverplichte
7e leerjaar van dien aard, dat o. i. althans voorloopig niet
aan de invoering van een onverplicht 8e leerjaar kan wor
den gedacht. Is het 7e leerjaar verplicht geworden, dan kan
blijken, of misschien daardoor voor een langeren onverplichten
leertijd meerdere belangstelling bij de ouders wordt gewekt.
In elk geval achten wij thans de tijd nog niet gekomen,
om hier het achtste leerjaar in te voeren.
Aanvang van het schooljaar, duur der klassen en wijze
van splitsing der scholen. Met betrekking tot het tijdstip
van aanvang van het schooljaar en den duur der klassen,
merken wij het volgende op.
De le en 2e klasse scholen nemen slechts eens per jaar
en wel op 1 Juli op; de 3e klasse scholen hebben halfjaar-
lijksche klassen en nemen op in de eerste volle week der
maanden April en October.
Voor de scholen voor uitgebreid lager onderwijs is het,
met het oog op de u. 1. o. examens, gewenscht de toelating-
van nieuwe leerlingen op 1 September te doen plaats heb
ben. Uit den aard der zaak moeten de scholen, welke voor
het u. 1. o. opleiden, dan ook, in plaats van op 1 Juli, op
1 September nieuwe leerlingen toelaten.
De toestand is voor de tegenwoordige le klasse scholen
zoo, dat de machtiging tot toelating wordt gesteld op 1
Juli, terwijl de nieuwe leerlingen eerst op 1 September
komen. Dit houdt verband met den overgang van de leer
lingen uit de hoogste klasse naar Gymnasium en Iloogere
Burgerscholen. Deze toestand nu is ook met het oog op
de schoolgeldregeling niet juist. Het verdient daarom aan
beveling het schooljaar voor de nieuwe opleidingsschool te
doen loopen van September tot September en dus nieuwe
leerlingen toe te laten op 1 September.
Elk der overige scholen, wier leerlingen bestemd zijn, om na
een 6 jarigen leergangover te gaan naar de centrale school
voor het 7e leerjaar, moet worden gesplitst in twee scholen
met jaarklassen, terwijl de aanneming van leerlingen zoude
kunnen geschieden in Maart en September, dat wil zeggen,
dat van de twee scholen in een en hetzelfde gebouw de
eene school in Maart en de andere in September leerlingen
toelaat. Bij nader inzien komt het ons wenschelijk voor de
tweede toelating te doen samenvallen met de toelating
voor de opleidingsscholen. Vandaar dat wij terugkomen op
ons aanvankelijk voornemen, om U voor te stellen geen
wijziging te brengen in de tijdstippen van toelating voor
de tegenwoordige 3de klasse-scholen.
Van groot belang achten wij het, dat zooveel mogelijk
behouden blijft het voordeel, dat aan halfjaarlijksche toelating
is verbonden, n.l. dat de leerlingen, die niet naar een hoogere
klasse worden bevorderd, slechts een half jaar ten achter
geraken en dat de kinderen, die op 1 Maart of 1 September
den vereischten leeftijd nog niet geheel hebben bereikt,
niet bijna een vol jaar moeten wachten op toelating tot
de school.
In dit systeem zal het de eerste jaren noodzakelijk zijn,
dat de zitten-blij vers van de tegenwoordige schoolbevolking-
van de eene school overgaan naar de andere school in het
zelfde gebouw. Geleidelijk voltrekt zich de nieuwe toestand.
Op 1 April 1928 is de tegenwoordige schoolbevolking van
de scholen geheel verdwenen. Ook dan blijft het mogelijk
tenzij in sommige gevallen plaatsruimte zulks belet de
niet tot eene hoogere klasse bevorderden naar de andere
school over te plaatsen. Mocht intusschen blijken, dat de
goede verstandhouding van het personeel onder deze over
plaatsingen lijdt, dan kan bij hetzelfde systeem daarmede
worden gebroken. Men behoudt dan in elk geval toch nog
het voordeel, dat op 2 tijdstippen per jaar kinderen kunnen
worden toegelaten en geeft dan prijs het voordeel, dat een
leerling bij het zitten-blijven slechts een half jaar achter
raakt. Het voortdurend „va-et-vient" van leerlingen uit de
eene school naar de andere, waarin de Plaatselijke School
commissie groote nadeelen ziet kan, zoo noodig, in de naaste
toekomst reeds gedeeltelijk en op den duur geheel worden
vermeden.
Een ander voordeel van de halfjaarlijksche toelating van
leerlingen is hierin gelegen, dat dan de centrale school voor
het 7e leerjaar twee malen per jaar zal opnemen, en dus
halfjaarlijksche klassen kan hebben. Leerlingen der centrale
school, die naar de Ambachtsschool wenschen over te gaan,
kunnen dan in vele gevallen met een halfjaarlijksche voor
bereiding volstaan.
Een enkel woord ter toelichting van de veronderstelling,
dat de verhouding tusschen het personeel der twee scholen
in hetzelfde gebouw zoude kunnen lijden, tengevolge van
de overplaatsing van zitten-blijvers. Men schijnt n.l. te
vreezen, dat men dit systeem niet steeds strikt eerlijk zal
toepassen en dat men het zal aangrijpen om zich van on-
gewenschte leerlingen te ontdoen. Wij achten die vrees
ongegrond en hebben voldoende vertrouwen in het onder
wijzerscorps, om de stellige verwachting uit te spreken, dat
het zich tot dergelijke handelingen niet zal leenen. Daarvoor
toch staat het onderwijzend personeel o. i. te hoog.
Voor verdere toelichting van de splitsing mogen wij ver
wijzen naar de hierbij behoorende bijlage B.
Overplaatsing naar een andere school. In de verordening
moet de mogelijkheid worden opengelaten om, indien dat in
verband met de plaatsruimte kan, een kind over te plaatsen
naar een andere school. De mogelijkheid moet bestaan, dat
een kind, dat b.v. aanvankelijk werd geplaatst op een school,
welker leerlingen zijn bestemd om na 6 jaren over te gaan
naar het 7e leerjaar, wordt overgeplaatst naar een der
opleidingsscholen. Het spreekt wel vanzelf, dat die over
plaatsing veelal ten gevolge heeft, dat de leerling niet in
hetzelfde leerjaar kan blijven. Daaromtrent te oordeelen
moet aan het hoofd der school, waarnaar het kind overgaat,
worden overgelaten.
Dat overplaatsing in den regel slechts behoort plaats te
hebben bij het begin van het schooljaar, zijn wij met de
Plaatselijke Schoolcommissie eens. Dit lag trouwens ook in
onze bedoeling.
Handenarbeid. Het verdient o. i. geen aanbeveling het