MAANDAG 27 MAART 1022. 155 gewit, een zestal plafonds werden opnieuw gestucadoord en tal van andere onderhoudswerken verricht." Hier heb ik het meest duidelijke bewijs, dat het bij de «Eensgezindheid" niets beter is misschien iets beter; ik hoop veel beter dan bij «De Eendracht." De Wethouder heeft ook gezegd: «De zaken zijn slecht geloopen en nu de grond te heet wordt onder de voeten, wil men anderen er in mengen in de hoop dat die de schuld zullen dragen. Burgemeester en Wethouders hebben echter absoluut geen lust om als zondebok dienst te doen." Die gevolgtrekking is ten eenenmale onjuist. Toen in October 1921 het bestuur het gemeentebestuur er in haalde, deed het dat omdat het de meening van de directie, «dat het nu klaar was" niet deelde. Toen is de Directeur van Bouw- en Woningtoezicht er bijgesleept, en onder mijn leiding (ik was toen nog bestuurs lid) hebben wij hem den rommel laten zien. Wat zich dien middag heeft afgespeeld, vertel ik liever maar niet, want dan word ik misschien wat langdradig. Wel weet ik, dat de Directeur van Bouw- en Woning toezicht daags daarna een reis naar den doodzieken aannemer ondernam. Ik had daarvoor ook al eens met een van de leden der directie, den heer Splinter, mij bij den aannemer ver voegd om nog te redden wat te redden viel, maar de toestand van dien man was zoo, dat het eenvoudig uitgesloten was. Alles, wat men toen echter nog heeft willen doen, was mos terd na den maaltijd; niets baatte meer, de zaak was toen verprutst. Mijn persoonlijke meening is: de directie had haar tijd voorbij laten gaan! De zaken zijn bij «De Eendracht" slecht geloopen in tegen stelling met de andere bouwvereenigingen, zegt de Wethouder. Zooeven heb ik daarover reeds een en ander gezegd en ik behoef daarop niet weder terug te komen. Maar bovendien, ik vind het jammer dat ik het zeggen moet, maar het is een leugen. Het is bij ons niet slechter gegaan dan bij de andere bouwvereenigingen. Ik heb er reeds op gewezen, aan de hand van een enkel citaat uit het jaarverslag van «Eensgezind heid", en ik kan nog mededeelen, dat er in de laatste 2 maanden weder eenige plafonds bij die vereeniging naar be neden zijn gekomen. Daar zit men met dezelfde malaise als wij. Toen ik bijvoorbeeld tot de directie van «De Eendracht" zeide: wat is dat eigenlijk voor hout? kreeg ik ten antwoord: er was geen beter hout te krijgen. Maar in dien tijd werd hier be neden het nieuwe belastingkantoor gemaakt. Ik ben daar eens gaan kijken en toen viel mij op, dat men hier wel hout van goede qualiteit had. Ik ben geen bouwkundige, maar als het hout algewerkt is en vooral als het hout geschilderd is, dan kan men ten slotte wel zien wat voor qualiteit het ge weest is. De heer Huurman. Kunt u het beoordeelen? De heer Mulder. Dan is u de knapste van alle deskundigen. De heer Huurman. Het is een bespotting. De heer Dubbeldeman. De Wethouder zegt verder: het was bij het gemeentebestuur op 22 October niet bekend, hoe groot de brand was. De Voorzitter. Brand? De heer Dubbeldeman. Zoo noemde de heer de Lange dat. Juist, dan hadden Burgemeester en Wethouders aan den Directeur van Bouw- en Woningtoezicht moeten vragen wat hem van dien brand bekend was en dan had de heer Nijk moeten overleggen het rapport, hetwelk hem in handen was gesteld, n.l. het rapport - van het woningonderzoek van Fe bruari 1921, dus uit den tijd toen ik pas bestuurslid van «De Eendracht" was geworden. Het is kolossaal, dat de Wethouder dit hier mededeelt of moet mededeelen, nadat de Directeur van het Bouw- en Wo ningtoezicht dat rapport van «De Eendracht" tegelijk met de directie had gekregen. Als nu de heer de Lange zegt: wij wisten op 22 October nog niet hoe groot de brand was, dan zeg ikals gij het niet wist, dan kan ik het niet helpen, maar dan moet ge de oorzaak daarvan zoeken bij Bouw- en Woningtoezicht. Verder zegt de Wethouder: Burgemeester en Wethouders hebben dien brief van «De Eendracht" van November met argwaan bekeken en gezegd: wij bemoeien ons er niet mede, of er geknoeid is. Is dit een standpunt van een gemeentebestuur, hetwelk verplicht is tegen knoeien te waken? Dat ze het niet wilden weten, blijkt uit het feit, dat op het begeleidend schrijven van de afrekening (6 Januari 1922) waarin Burgemeester en Wethouders door het bestuur werd aangeboden, het rapport aan den Raad van Arbitrage te doen toekomen, om van de geschillen op de hoogte te zijn, niet is ingegaan. Ook op deze aanbieding is door Burgemeester en Wethou ders niet gereageerd. Ze wilden het niet weten, terwijl zij naar mijn meening volkomen door den heer Nijk op de hoogte gesteld moeten zijn, die het in Mei 1921 reeds wist. De Wethouder heeft verder nog gezegd «Wij meenden dat voor deze bouw vereeniging geen buiten gewoon verscherpt toezicht noodig was, al behoeven we ook niet te verzwijgen dat het gewone toezicht door den Bouw en Woningdienst uitgeoefend, aan dien dienst nogal werk bezorgd heeft, dat ongetwijfeld aan de deugdelijkheid van den bouw ten goede is gekomen." Of wij ik bedoel met «wij" het bestuur van «De Een dracht" Bouw- en Woningtoezicht nu zooveel te danken hebben, in goeden zin, betwijfel ik sterk. Na de fraaie wijze van optreden van den Wethouder, zal ik den Raad een en ander mededeelen, wat op die hulp een eigenaardig licht werpt. In October 1921 had de directie aan den secretaris van «De Eendracht" eene schriftelijke verklaring afgegeven, dat het werk nu klaar was. Ik heb dat stuk nooit willen zien. De secretaris van «De Eendracht" heeft dat stuk toen aan den Directeur van Bouw en Woningtoezicht ter hand gesteld met de vraag of hij daar mede accoord ging. Die had er echter geen trek in. De dames en heeren herinneren zich den brief aan Bur gemeester en Wethouders, die ik de vorige maal heb voor gelezen. Toch kwam de heer Nijk op het werk, die in November 1921 de woningen onopleverbaar verklaarde, d. w. z.nadat de secretaris van «De Eendracht" de verklaring van de directie in zijn zak had, dat het werk klaar was, kwam de Directeur van Bouw- en Woningtoezicht: «niet klaar!" Vijf menschen: de directie, voorzitter en secretaris van «De Eendracht" en de Directeur van Bouw- en Woningtoezicht kwamen toen overeen, dat dat stuk vernietigd zou worden en legden elkander geheimhouding op. Mijnheer de Voorzitter. Een man, een man, een woord, een woord. Wat nu volgt is frappant: Op de eerste zitting van den Raad van Arbitrage verscheen ook voor den aannemer Ph. Meijers, de zoogenaamde «Lange Meijer", geroyeerd bestuurslid van «De Eendracht", de uit voerder van den aannemer. Deze vertelde daar het volgende: «Wat kletsen jullie toch! De architecten hebben het werk toch in October al in orde bevonden! en daarvan kennis gegeven." Mijn verbazing was grenzeloos! Toen ik hem vroeg: wie zegt je dat? kreeg ik ten antwoord: «Bouw- en Woningtoezicht, waar ik gisteren geweest ben!" Mijnheer de Voorzitter. Ik zal dus verder over de hulp van Bouw- en Woningtoezicht maar niet spreken, maar dat die loslippigheid van Bouw- en Woningtoezicht op de uitspraak van den Raad van Arbitrage van invloed kan zijn, behoeft geen betoog. Dit was zeker ook weer zoo'n ontaktische zet van het bestuur van «De Eendracht"? Burgemeester en Wethouders zeggen «dat het hun niet bekend is, dat onvoldoende werk is geleverd; dat hun pas 6 Januari bekend was, dat er geschillen waren, dat zij pas uit het jaarverslag kennis namen, dat het niet in orde was." Naar mijn meening zijn dit moedwillige onwaarheden. De Voorzitter. Ik doe den heer Dubbeldeman opmerken, dat dit geen uitdrukking is, die hier gebezigd mag worden. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Laat u dat ter beoordeeling van mij zelf. De Voorzitter. Neen, het zou wat moois zijn, dat men hier maar zou kunnen tieren en schelden. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik scheld niet. De Voorzitter. Ja, dat doet u wel. Laat de heer Dubbeldeman spreken als ieder ander. De heer van der Lip. Laat de heer Dubbeldeman spreken van een afschuwelijk misverstand. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Aan die huichelarij doe ik niet mee. Betreffende al die fouten zijn de officieele stukken op het Stadhuis en het verbaast mij dan ook, dat de heer de Lange namens het college van Burgemeester en Wethouders dorst op te treden gelijk hij gedaan heeft. f

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 9