154
MAANDAG 27
MAART 1922.
En om mij nog een persoonlijken knauw te geven zegt hij
verder:
»Wij begrijpen niet hoe dit raadslid het kan verantwoorden
dat hij met de ervaring, die hij zegt te hebben van zijne
vereeniging, in de raadsvergaderingen van 6 December 1920
en van 11 Juli 1921 kon medewerken tot het nemen van
raadsbesluiten waarbij op de gewone voorwaarden opnieuw
medewerking werd toegezegd aan »De Eendracht" voor het
bouwen van te zamen 207 woningen tot een bedrag van pl.m.
1.800.000.—."
Je moet toch maar lef hebben, Mijnheer de Voorzitter, om dat
allemaal te zeggen na de verklaring, die ik hier had afgelegd.
Op den 4den Januari 1921 ging ik mij voor het eerst met
de zaken van »De Eendracht" bemoeien en op dien datum
heb ik voor het eerst vernomen, dat er tijdens den bouw
waarschijnlijk onregelmatigheden zouden zijn gebeurd.
Op den 4den Januari 1921 waren de huizen echter zoo goed
als klaar en de meeste reeds bewoond. Toch geeft men mij
de schuld. De Wethouder wist dat. Hoe ik dus toen als Raadslid
Burgemeester en Wethouders reeds had moeten inlichten, is
mij een raadsel.
Om iets te vertellen moet je iets weten en ik begrijp dan
ook niet, hoe iemand, als de heer de Lange, die toch vaak
blijk geeft gezond verstand te bezitten, hier dergelijken onzin
uitkraamt.
Mijnheer de Voorzitter. Ik kreeg wel wat anders te doen.
Het bestuur benoemde mij tot voorzitter en als zoodanig werd
ik belast met de leiding van het onderzoek naar de vermoede
lijke knoeierijen en bovendien had ik te zorgen, dat de afwerking
van de laatste der 66 woningen zoo goed mogelijk geschiedde.
Men zou aan den heer Splinter kunnen vragen of ik niet heb
medegewerkt om al het mogelijke te doen teneinde te redden
wat te redden viel. Al mijn beschikbaren tijd heb ik daaraan
gegeven en toen ik kon zeggen, dat ik er achter was, heb ik
alle mogelijke moeite gedaan om het gedane kwaad zoo klein
mogelijk te maken. Het spreekt van zelf, dat de louten, die
waren gemaakt en die ik in de toelichting tot mijn vragen
heb erkend, ook door mij niet waren te herstellen. Ik wil van
mij zelf mets meer zeggen. Ik meen voldoende te hebben
aangetoond, dat de Wethouder als eerlijk man het persoonlijke,
dat hij in de zaak heeft gelegd, gerust kan terugnemen.
Ik ben hier met mijn vragen niet gekomen als lid of bestuurs
lid van »De Eendracht", maar als Raadslid en als «De Een
dracht" dat rapport niet in haar jaarverslag had opgenomen,
zou ik er toch mee gekomen zijn bij de eerste nieuwe aanvraag
van welke bouwvereeniging ook om een voorschot.
Mijnheer de Voorzitter. Hoewel ik het bestuur van »De Een
dracht" mans genoeg acht om zich tegen de aantijging van
den Wethouder te verdedigen, meen ik toch tegen de wijze,
waarop hij tegen het bestuur van »De Eendracht" is uitge
varen, te moeten opkomen.
Ik aanvaard twee fouten, gemaakt door het bestuur, maar
die zijn niet door den Wethouder, doch door mij genoemd.
Vooreerst, het bestuurslid Meyers had op den dag, dat hij de
uitvoerder van den aannemer werd, uit het bestuur moeten
worden verwijderd, en ver der, toen het bleek, dat de directie,
niet was opgewassen tegen de uitvoerders van den aannemer
had het bestuur er op moeten staan dat één van beide partijen
het veld geruimd had.
Ik meen, en op dat stuk verschil ik van meening met de
heeren Sijtsma en Oostdam, Mijnheer de Voorzitter, dat het
gemeentebestuur hierop had moeten toezien. Dat had zich
steeds ervan moeten vergewissen, omdat het niet ging zooals
het volgens het bestek was voorgeschreven, en als het dat
had gedaan, dan zou het zonder twijfel gezegd hebben: zoo
gaan wij niet verder, er moeten andere maatr egelen genomen
worden.
De Wethouder heeft gezegd: In October 1919 begonnen reeds
de klachten, en in Maart 1920 adviseerde het bestuur om aan
denzelfden aannemer, die dan zoo geknoeid zou hebben, onder
hands op te dragen den bouw van 66 woningen van het derde
bouwplan. Daarop zeide de heer OostdamDat is toch het toppunt
Ja, dat is inderdaad het toppunt; maar dacht u dan, dat
het bestuur daartoe is overgegaan zonder eerst de directie
te hooren?
Hadden die zich daartegen dan niet moeten verzetten?
Een van de leden der directie was toch ook Raadslid, wist
die dan den weg naar den Wethouder niet te vinden?
De Wethouder weet wel, dat de directie bij het bouwen de
baas is het is hier bevestigd door iemand, die van het
bouwen wel iets weet en dat dan het bestuur niets te
zeggen heeft.
Wat waren die klachten, waarvan de Wethouder sprak?
26 October 1919. Er was geklaagd dat, kozijnen en balkhout
in het water lagen te zwemmen. Het bleek, dat die kozijnen
van «De Eendracht" en het balkhout van de «Vereeniging tot
bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen" was.
6 December 1919. Attent gemaakt, dat de vloeren waren
gelegd, voordat het dak was dicht gemaakt.
Het gevolg van deze klachten, wat niet de moeite waard
was met wat op het werk van de «Vereeniging tot bevordering
van den Bouw van Werkmanswoningen" te klagen was, dat de
aannemer op het werk kwam en mededeelde, dat hij nu zich
weer zelf met het werk kon bemoeien en zorgen zou, dat de
directie over niets meer te klagen had.
Zoo stonden de zaken, toen het bestuur met den Wethouder
moest overleggen over de opdracht der 66 woningen.
Ik ben blijde, dat er hier een lid van de directie is, die
kan bevestigen, of dit niet inderdaad door den aannemer
gezegd is. Men heeft het ook in het jaarverslag kunnen vinden.
De Wethouder had zich op de hoogte kunnen stellen. Hij had
het geheele archief van «De Eendracht" te zijner beschikking
kunnen krijgen.
Je moet toch stapel zijn, om het bestuur onder die omstan
digheden te durven verwijten, het werk aan van Houwelingen
te hebben gegeven.
Wie kon toen vermoeden, dat de aannemer weer ziek
worden zou en alles aan zulke uitvoerders zou moeten over
laten
Heeft het gemeentebestuur, heeft de Minister, welke toch
de beslissing hadden, de moeite genomen, bij het bestuur of
bij de opzichters te informeeren naar de mentaliteit van den
aannemer
Het gemeentebestuur heeft het werk gegund, toen zij van
de mentaliteit van den aannemer evenveel wist als het bestuur
van «De Eendracht."
Niettegenstaande dat, Mijnheer de Wethouder, hebt u uit
het jaarverslag alleen aangehaald dat, wat met kunst- en
vliegwerk tegen het bestuur is aan te voeren en u hebt ver
geten mede te deelen aan den Raad wat op pagina 10, 11
en 12 staat te lezen. Is dat eerlijk?
Had ik dat van u als christen mogen verwachten?
Ik meen van niet, Mijnheer de Wethouder.
Uit het onderzoek, dat ik instelde, is mij zelfs gebleken,
dat een bestuurslid, die daar als werkman op het werk zijn
brood verdiende, de aanzegging kreeg, dat als hij niet ophield,
met alles wat daar gebeurde aan den secretaris mede te
deelen, hij wel kon opdonderen. Ik gebruik die woorden,
omdat zij letterlijk zijn gebezigd.
Ik zeg dit tevens in antwoord aan de heeren Oostdam en
Wilbrink; er zijn vele arbeiders geweest, die gaarne de ge
legenheid hadden aangegrepen om te vertellen wat daar
gebeurde, maar voor hen stond vast, dat, als zij dat deden,
hun boterham verloren was. En dan spreekt het van zelf,
dat men voorzichtig is.
De heer Wilbrink. Als zij knoeien, worden zij gehandhaafd.
De heer Dubbeldeman. Niet door het bestuur.
De Wethouder heeft ook gezegd:
«Dat het bestuur mede schuldig is, blijkt voldoende uit
het jaarverslag. Het heeft te veel hooi op zijn vork genomen."
Dat kan wel waar zijn. Vergeet echter niet, geachte Wet
houder, welk een woningnood er toen heerschte. Bovendien
liet de gemeente in de voorziening hierin alles aan de bouw-
vereenigingen over.
Hadt u toen als Raadslid liever gezorgd er kwamen toen
zeer veel aanvragen in dat als voorwaarde werd gesteld,
dat het toezicht voldoende moet wezen.
U komt echter altijd met uw critiek als mosterd na den
maaltijd; denk maar eens aan de rijstaffaire. Had indertijd
als Raadslid gezorgd, dat de regeling tusschen grossier en
gemeentebestuur beter was geregeld!
De heer de Lange. Zeker toen ik in Nijkerk zat?
De heer Dubbeldeman. Dat er alleen bij «De Eendracht"
geknoeid zou zijn, kunt u beter weten.
De heer Bomli heeft u in het «Leidsch Dagblad" gewezen in
welke kast op het Stadhuis u dat vinden kunt.
Bovendien kan ik u nog meedeelen, dat in de huizen van
«Eensgezindheid" in de laatste twee maanden nog twee
plafonds naar beneden zijn gekomen.
Ik wensch nu even iets voor te lezen uit het jaarverslag
van de bouwvereeniging «Eensgezindheid".
«De Nieuwe Leidsche Courant" heeft een deel van dat jaar
verslag gepubliceerd de heer de Lange heeft een pluimpje
gekregen maar het heeft er uitgelaten datgene, waarop
het aankomt. Ik lees op bladzijde 4 van dat jaarverslag het
volgende
«Woningen.
«Het onderhoud van onze woningen, blijft enorme uitgaven
vergen. Reeds moest worden overgegaan tot het inhangen
van twee nieuwe voordeuren en het laat zich aanzien, dat
men ten deze nog lang niet ten einde is. Nu wreekt zich
het onvoldoende toezicht, door de Directie uitgeoefend tijdens
den bouw. Ook dit jaar werd voortgegaan alles zooveel mogelijk
te herstellen, enkele kamers werden behangen, gangen werden