148 MAANDAG 27 MAART 1922. De Voorzitter. Het was mijn voornemen zoo te handelen als de heer van Stralen vraagt, maar het is de vraag of het kan, waar onderwerpen op de agenda staan, die vandaag moeten worden afgehandeld. Zijn die punten echter behandeld, dan ga ik met het denkbeeld van den heer van Stralen accoord. De dames en heeren hebben het zeiven in de hand; wat mij betreft, ik wil gaarne alles afdoen. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. 4°. Verzoek van den Leidschen Bestuurdersbond om de ondersteuning van uitgetrokken werklooze transportarbeiders ook nè, 27 Maart voort te zetten. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten het verzoek te behandelen tegelijk met de mótte van den heer van Stralen. 5°. Advies van de Gezondheidscommissie op de ontwerp verordening op den keuringsdienst van vee en vleesch. Dit advies luidt als volgt: Leiden, 24 Maart 1921. De Gezondheidscommissie heeft de eer U mede te deelen, dat zij zich met het voorstel betreffende de vaststelling van eene verordening op den keuringsdienst van vee en vleesch volkomen kan vereenigen. Namens de Commissie voornoemd, D. A. de Jong, Voorzitter J. R. F. Rassers, Secretaris. Zal worden behandeld bij punt 15 der agenda. 6°. Idem als voren op de ontwerp-instructies voor de ambte naren van den keuringsdienst van vee en vleesch. Dit advies luidt als volgt: Leiden, 25 Maart 1922. Onder terugzending der stukken heeft de Gezondheids commissie de eer U te berichten, dat zij zich met het voorstel betreffende de vaststelling van eene instructie voor de ambte naren van den Keuringsdienst van vee en vleesch volkomen kan vereenigen. ,,i Namens de Gezondheidscommissie, D. A. de Jong, Voorzitter, J. R. F. Rassers, Secretaris. Zal worden behandeld bij de punten 16 tot en met 19 der agenda. 7°. Verzoek van de Zangvereeniging »de Stem des Volks" om het kosteloos gebruik van de Stadsgehoorzaal voor een uitvoering ten bate van Hongerend Rusland. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten het verzoek te behandelen na de gedrukte agenda. De Voorzitter. Wij kunnen thans overgaan tot de behan deling van de gedrukte agenda, en wel in de eerste plaats tot de benoemingen. Aan de orde is alsnu: I. Benoeming van vijf leden der Plaatselijke Schoolcommissie. (Zie Ing. St. no. 86.) De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw van Itallie—van Embden. M. d. V. Ik zou vooraf gaarne iets naar aanleiding van die benoemingen willen zeggen. De Voorzitter. Dan geef ik het woord aan mevrouw van Itallievan Embden. Mevrouw van Itallie—van Embden. M. d. V. Ik zou iets willen zeggen naar aanleiding van de benoemingen, bedoeld bij de Ingekomen Stukken nos. 84, 85 en 86. Ingekomen Stuk no. 85 betreft het aftreden van den heer van der Lip als ambtenaar van den Burgerlijken Stand De Voorzitter. Ik zou mevrouw van Itallievan Embden in overweging geven dit te bespreken bij punt 3 van de agenda. Mevrouw van Itallievan Embden. M. d. V. Het is slechts een korte inleiding. Ik bedoel te zeggen, dat de agenda ver meldt benoemingen in vacatures, waarin niet een vrouw kan benoemd worden, en benoemingen in vacatures, waarin wel een vrouw kan benoemd worden. Zoo wil ik de functie van ambtenaar van den Burgerlijken Stand noemen als eene, waar voor een vrouw niet in aanmerking kan komen: dat is in gevolge de wetswijziging van 1905. De Voorzitter. Ja, dat weten wij, maar thans is niet aan de orde de benoeming van een ambtenaar van den Burger lijken Stand. Aan de orde komt het ontslag als zoodanig van den heer van der Lip. In dit geval gaat er juist een man uit die functie weg! Mevrouw van Itallievan Embden. M. d, V. Ik zou dus niet gaarne iets willen bepleiten en doen wat volgens de wet niet mag. Maar iets anders is het wat betreft de benoeming van leden der Plaatselijke Schoolcommissie. Nu bedoel ik niet om met hetgeen ik zeggen wil den Raad er toe te bewegen om in dit geval van de aanbevelingen af te wijken, maar wel om in de toekomst verandering te krijgen. Ik zou gaarne zien, dat in commissien, die door den Raad benoemd worden, bijvoorbeeld voor onder den Raad ressortee- rende gestichten, commissien van beheer of toezicht, ook vrouwen benoemd werden; maar eerst wanneet de Raad daarmede begint waar het zich zelf betreft, heeft hij het zedelijk recht op dit stuk een wenk te geven aan de com missien, welke een aanbeveling of voordracht opmaken, waaruit de Raad een keus heeft te doen. Bij het onderzoek der begrooting in de afdeelingen is deze quaestie in het algemeen besproken en toen is gezegd: de Raad is altijd vrij om te doen wat hij wil. Dat is de Raad wettelijk, maar er bestaat ook een zedelijke wet en dat be- teekent nu eenmaal, dat men, als een voordracht of aanbe veling is opgemaakt, zich, wanneer het eenigszins kan, aan die aanbeveling of voordracht houdt. Daarom is het meestal te laat en is het meer een slag om den arm houden dan een werkelijk iets wanneer men zegtde Raad is altijd vrij, omdat de Raad zich meestal aan de voordracht of aanbeveling houdt. In het algemeen is mijne opmerking deze: dat, wanneer de Raad te doen heeft met commissien, welke volledig onder zijn beheer staan, hij in het vervolg ook eens zal denken om een vrouw te benoemen. Wat dit betreft maakt de Leidsche Raad werkelijk een slecht figuur. Ik heb onlangs beschouwingen gelezen van vrouwelijke gemeenteraadsleden in ons land, die bijna allen in commissien zitten en verklaren, dat het daar het aange naamste is om te werken. De Leidsche Raad heeft nog geen enkele vrouw in zulk een commissie, die van hem uitgaat, en zoolang de Raad daarin geen vrouw benoemt, zoolang Burgemeester en Wethouders zeiven daartoe niet het initiatief nemen, kunnen zij niet een vriendelijken aandrang oefenen op commissies, die haar eigen voordrachten opmaken, welke de goedkeuring van den Raad noodig hebben. Ik zou gaarne willen, dat in het vervolg onze gedragslijn een beetje naar dat inzicht werd gericht. Ik zeg dit volstrekt niet zoozeer om de vrouw naarvoren te brengen als wel omdat ik overtuigd ben, dat het gezamenlijk inzicht van man en vrouw het best tot uiting kan komen, als men het in die commissies doet hooren. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb nu mijn hart gelucht. Ik vraag dit niet met terugwerkende kracht; ik wil het in het algemeen zeggen. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik kan mij niet vereenigen met de aanbeveling, welke door de Plaatselijke Schoolcommissie is gedaan. Toen de nieuwe commissie in 1920 is samenge steld, hebben Burgemeester en Wethouders een aanbeveling opgemaakt, waarbij van de 15 te benoemen personen, slechts twee sociaal-democraten een behoorlijke kans hadden. Ik heb daarop aanmerking gemaakt en kreeg toen van den Voor zitter ten antwoord, dat het niet met opzet was gebeurd. Het wordt nu wel een beetje bar. Eenige vergaderingen tevoren heeft de Plaatselijke Schoolcommissie ons beleefd uit- genoodigd accoord te gaan met uitbreiding van het aantal leden van 15 tot 20 en wij hebben daaraan onze medewerking verleend, maar wij hebben toen niet kunnen voorzien, dat daarvan gebruik zou worden gemaakt om de burgerlijke meer derheid, die nu reeds bestaat, van 13 tegen 2 sociaal-demo craten te brengen op 18 tegen 2 sociaal-democraten. Het wordt nu wel moeilijk te gelooven, dat hier geen opzet in het spel is. Het is wel dwaas, dat een partij als de onze in een derge lijke belangrijke commissie slechts 1/to van de plaatsen bezet, en daarom kan ik mij met deze aanbeveling niet vereenigen. Het geval staat ook niet op zich zelf. Over deze kwestie heb ik reeds meermalen, bij gelegenheid van verschillende benoe mingen, gesproken en, nu het blijkbaar niet helpt, stel ik er prijs op den Raad eens te doen uitspreken hoe het moet gebeuren. Ik heb dan ook de eer een motie van den volgenden inhoud voor te stellen: »De Raad, overwegende, dat bij de samenstelling van Gemeentelijke Commissies zooveel mogelijk behoort gelet te" worden op de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 2