172 MAANDAG 27 MAART 1922. Bots alsnog mede, dat hij zal zorgen dat het Burgerlijk Arm bestuur voorloopig dezen maatregel intrekt, liefst met de mededeeling er bij, dat, als het daartoe weder aanleiding vindt, dan in den Raad eerst een mededeeling dienaangaande zal geschieden, dan wil ik de motie wel terugnemendoch ik moet haar handhaven, als de heer Bots blijft staan op het door hem ontwikkeld standpunt. Ik hoop dan, dat de meerderheid van den Raad zal inzien het onbillijke om dergelijken maatregel te treffen nu er zoo groote slapte in de industrie heerscht en de vooruitzichten voor den eerstkomenden tijd zoo slecht zijn. De mededeeling van den heer Bots in zijn schrijven aan den Bestuurdersbond is zoo vaag, dat wij daarop niet kunnen ingaan. Wanneer het Burgerlijk Armbestuur zegt: wij zetten wel de ondersteuning voor die groep stop, maar als er per sonen zijn, die langdurig werkloos zijn, dan zullen wij die niet aan hun lot overlaten, dan is dat een zoo vage toezeggingj dat daarmede geen genoegen genomen kan worden. Laat dan liever het Burgerlijk Armbestuur met medewerking van de organisaties er voor zorgen, dat de steun niet gegeven wordt aan de menschen, die er geen recht op hebben en laat het alle mogelijke moeite doen dat zij ondersteund blijven, die daaraan behoefte hebben. De heer Wilmer. Ik vind de vraag van den heer van Stralen aan den heer Bots wat vreemd. De heer Bots is niet het Burgerlijk Armbestuur. De heer van Stralen moet zijn vraag anders formuleeren, namelijk in dezer voege: wil de heer Bots na wat hier besproken is, deze vraag opnieuw brengen in een vergadering van het Burgerlijk Armbestuur en wil hij dan den Raad in kennis stellen met het resultaat van de aldaar gevoerde nadere bespreking? Ik denk, dat de heer Bots daartoe wel bereid zal zijn. Dan kunnen wij ook vernemen, hoe het Burgerlijk Armbestuur, waarin, zooals de heer Bots terecht gezegd heeft, verschillende groepen in de maatschappij zijn vertegenwoordigd, er over denkt. Misschien dat zoo de zaak beter zal loopen. Waar nu de Wethouder heeft verklaard, dat in individueele gevallen, waarin hulp beslist noodig is, deze ook zal worden verleend, zal ik natuurlijk niet met de motie van den heer van Stralen meegaan. De heer F. Elkerbout. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen de Wethouder heeft opgemerkt, moet ik zeggen, dat het mij vreemd voorkomt, dat op dit oogenblik met een dergelijken maatregel wordt begonnen. In de eerste plaats is sedert 12 Februari nog slechts een zeer kleine daling in het werloozen- cijfer te bemerken. Die daling is ten hoogste 2 pCt., zooals door het bureau van werkloosheidsverzekering wordt mede gedeeld, dus een percentage, dat zeer miniem is te noemen. In de tweede plaats zou ik naar aanleiding van de bewe ring, dat de organisaties den leden eenigszins het vel over den neus halen door van hen hoogere contributies of inhaling van achterstallige contributies te eischen, zoodra zij werk hebben gevonden, willen doen opmerken, dat dat niet het geval is. Mocht de heer Bots dergelijke gevallen weten, dan zouden wij het op prijs stellen, als hij ze ons mededeelde, maar in den regel is het zoo, dat personen, die uitkeering krijgen hetzij van de werkloozenkas, hetzij van het Burgerlijk Armbestuur, geen of een zeer kleine contributie, ongeveer 0.25 per week betalen. Indien "de heer Bots door verschil lende personen wordt aangesproken, die zeggen wel aan het werk te willen gaan, maar er tegenop zien, omdat zij dan de contributies van vroeger ook moeten inhalen, dan kan ik gerust antwoorden, dat dat absoluut onjuist is, en in de tweede plaats, dat men alleen contributie betaalt naar het bedrag, dat men verdient. Dit laatste kan ook voor die men schen geen motief zijn om te zeggen, dat een hoogere contri butie moet betaald worden. Het spreekt vanzelf, dat personen, die met dergelijke zaken niet bekend zijn, veel vlugger met een kluitje in het riet worden gestuurd dan wij, die van deze zaken op de hoogte zijn. Wij krijgen het van het Burgerlijk Armbestuur niet gedaan en moeten ons er bij neerleggen, maar het ware wel wenschelijk, dat, als dergelijke scheeve voorstellingen werden bekend gemaakt, er andere personen in de gelegenheid waren, om te verklaren, dat dat leugens zijn. Ten slotte zou ik deze pertinente vraag aan den Wethouder willen stellenligt het in de bedoeling, dat de werkloozen hun uitkeeringen zullen blijven behouden, of zullen de men schen, al zijn zij werkloos, geen uitkeeringen meer ontvangen De heer Knuttel. M. d. V. Ik zal aan de lange redevoe ring van den heer van Stralen niet veel meer toevoegen, maar ik wil er op wijzen, dat het eigenaardig is, dat de in zichten omtrent de werkloosheid zeer verschillen naarmate van de zaak, welke men op een gegeven oogenblik onder handen heeft. Als er fabrikanten zijn, die behoefte hebben aan het sluiten der grenzen voor den invoer van een of ander artikel, komen zij tot de ontdekking, dat de werkloosheid enorm is, maar als er kwestie is van uitkeeringen door het Burgerlijk Armbestuur, dan wordt de omvang van de werk loosheid altijd zoo klein mogelijk voorgesteld. Ik geloof inder daad, dat, waar algemeen bekend is, dat er in zaken een zekere malaise heerscht, het transportbedrijf het sterkst ge troffen wordt. Verder wil ik zeggen, al heeft het slechts zijdelings op deze zaak betrekking, dat van de zijde van het Burgerlijk Armbestuur wel eens de toezegging mag worden gedaan, dat er niet ondersteuning zal worden onthouden op grond, dat men werk weigert in ondernemingen, waarin arbeidscon flict is. Zoo is mij ter oore gekomen, dat aan sommigen de steun is opgezegd, omdat zij werk konden krijgen bij de firma Driessen, waar staking is, en dat hadden geweigerd. Daaromtrent zou ik gaarne een geruststellende verklaring ontvangen. De heer Bots. M. d. V. Vooreerst wensch ik even in te gaan op hetgeen de beer van Stralen heeft gezegd over briefjes van de secretaresse van het Burgerlijk Armbestuur, die alleen door haar geteekend waren. Als er brieven van vereeni- gingen inkomen, welke alleen door den secretaris zijn ge teekend, dan worden die beantwoord met een schrijven, hetwelk de secretaresse alleen onderteekent: maar ontvangen wij brieven, die door den voorzitter en den secretaris beiden zijn onder teekend, dan worden de antwoorden behalve door de secre taresse ook door mij onderteekend. Wat de werkloosheid onder de landarbeiders aangaat, het geval-Hillegom is mij bekend, maar te Noordwijk-Binnen had iedere landarbeider werk, terwijl hier in den omtrek vol doende werk was te krijgen. Op die beslissing is het Bur gerlijk Armbestuur dan ook niet teruggekomen, maar er hadden zich personen als tuinbouwarbeider opgegeven, die voor dat werk door hun lichamelijke gesteldheid niet ge schikt waren. Daarom is het Burgerlijk Armbestuur voor die menschen op de regeling teruggekomen. Iemand kan een gebrek hebben, dat niet zichtbaar is, en dat was bij die menschen het geval. Het was wat de zaak zelf betreft, goed gezien van het Burgerlijk Armbestuur. Dat het Burgerlijk Armbestuur op zuinigheid zou aansturen, daarvan is mij niets bekend; maar er moet regel en orde zijn. Ik kan mededeelen, dat eenige weken geleden besloten is te verzoeken om het over dit jaar aan het Burgerlijk Arm bestuur toegestaan bedrag met 100000.te verhoogen. Dus het Burgerlijk Armbestuur heeft als zoodanig niet met finan- cieele moeilijkheden te kampen. Als men echter de overtui ging krijgt, dat in zekere branche de menschen voldoende verdienen, dan moet men de steunverleening stopzetten. In het midden van Februari waren bij de Arbeidsbeurs 139 losse transportarbeiders als werkzoekenden ingeschreven; dat getal is daarna gedaald tot 109 en nu is het 102. In de maand September, den besten tijd van het jaar, is dat getal nooit lager geweest dan 80 a 90. Dat was steeds het normale cijfer. Wij mogen dus zeggen, dat wij nu dicht bij het normale cijfer zijn. Ik heb er in eersten termijn ook al op gewezen, de zaak is moeilijk, omdat die menschen dikwijls 4 dagen werk hebben en dan weder 4 dagen geen werk die eerste 4 dagen moeten het dan goed maken. Naar aanleiding van wat de heer Eikerbout opmerkte wil ik zeggen, dat de bedoeling is dat de ondersteuning doorgaat voor hen, die haar noodig hebben, maar dat het niet meer en bloc zal gaan voor degenen, die in die branche werkzaam zijn. Als er na onderzoek blijkt, dat er nog enkelen zijn, die onderstand behoeven, dan kunnen de organisaties dat opgeven. De heer van Stralen spreekt steeds van eenige organi saties, als aangesloten bij den Bestuurdersbond, welke bij de zaak betrokken zijn, maar door het Burgerlijk Armbestuur is in totaal slechts aan 3 organisaties van het bewuste besluit kennis gegeven, aan ééne katholieke en dan nog aan twee anderen. Als men spreekt van »eenige" dan verstaat men daaronder toch meer dan 2. Het betreft een betrekkelijk gering aantal. Ten slotte wil ik verklaren, dat ik er geen oogenblik aan twijfel, of zij, die het noodig hebben, zullen onderstand blijven genieten, of zij georganiseerd zijn dan wel niet. Dat maakt geen verschil. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer van Stralen wordt in stemming gebracht en met 18 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Sanders, Pera, Bots, van der Lip, de Lange, F. Eikerbout, Wilbrink, Splinter, Wilmer, Stijnman, Huurman, Bisschop, Eerdmans, Oostdam, Schoneveld, Mulder en Meijnen. Vóór stemmen: de heer Sijtsma, Mevr. van Itallie—van Embden, de heeren van Stralen, Groene veld, Kuivenhoven,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 26