MAANDAG 27 MAART 1922. 171 te generaliseeren orn van de zaak af te komen en dat kunnen de organisaties niet toelaten. Wij hebben al zoo dikwijls gesproken over het Burgerlijk Armbestuur en bijna nooit in waardeerenden zin, waarvoor dan ook tal van redenen bestaan; maar op het oogenblik is er weder een verzet aan het groeien onder de arbeiders naar aanleiding van de verschillende maatregelen, door het Burger lijk Armbestuur genomen. Vast staat, dat deze maatregel absoluut onbillijk is in zijn algemeenheid en het Burgerlijk Armbestuur moet daarop terugkomen. Wanneer het Burger lijk Armbestuur op dergelijke wijze blijk geeft van de zaak te willen saboteeren en zoo spoedig mogelijk de steunverleening te willen stopzetten, dan kan dat niet anders dan de ergernis opwekken van de arbeiders, die daarvan de dupe worden. Ik zie een zekere opzet bij het Burgerlijk Armbestuur. Eerstdaags zullen verschillende werklooze personen van hun kassen uitgetrokken zijn en wij wisten natuurlijk allen, ook de Raadsleden, die hun stem gegeven hebben aan het voorstel om de steunverleening naar het Burgerlijk Armbestuur over te brengen, dat de uitgetrokkenen daarheen zouden worden overgebracht. Binnenkort komen dus opnieuw een vrij groot aantal arbeiders ook voor rekening van het Burgerlijk Arm bestuur, omdat zij van hunne kassen zijn uitgetrokken. Dat ziet het Burgerlijk Armbestuur aankomen en het wil dus alvast trachten een aantal personen uit de steunregeling uit te schakelen, met het oog op de meerdere uitgaven, die te wachten zijn. De heer Bots is opgekomen tegen mijne uitlating, dat het Burgerlijk Armbestuur bij een beslissing zijn motieven niet mededeelt. Dat moet ik handhaven. Ik weet niet, of de heer Bots wel eens kennis neemt van de correspondentie, die van het Burgerlijk Armbestuur uitgaat; ik vermoed van niet, want die briefjes van het Burgerlijk Armbestuur zijn altijd alleen onderteekend door de secretaresse. De heer Bots heeft mij verweten, dat ik spreek van onder- handsche mededeelingen, die gedaan zijn ten opzichte van het stopzetten der uitkeeringen en hij zegt, dat hij aan den Be- stuurdersbond officieel heeft medegedeeld de redenen van het stopzetten. Maar dat is een brief, dien hij zoo goed geweest is te schrijven niet uit zich zelf, doch naar aanleiding van een gestelde vraag en dan nog pas op 25 Maart, terwijl 27 Maart de steun zou worden stopgezet. Waarop ik doelde was, dat in een brief van het Burgerlijk Armbestuur aan de betrokken organisaties van transport arbeiders gewoonweg wordt gezegd: »Hiermede bericht ik u, dat aan den heer van der Wilk opgedragen is geworden U mede te deelen, dat op 27 Maart a. s. de laatste uitkeering zal plaats hebben." En als schrale troost wordt dan nog aan de organisaties medegedeeld, dat deze maatregel niet alleen wordt toegepast op den Centralen Bond van Transportarbeiders. Er zullen dus ook nog anderen zijn, die onder dezen maatregel vallen. Maar is dit een verklaring, waarom het Burgerlijk Armbestuur daartoe moet overgaan? Dan komt er bij, dat het Burgerlijk Armbestuur zich blijk baar niet alleen zal bepalen tot de transportarbeiders, maar zich zal willen ontdoen van allen, die volgens haar daarvoor in aanmerking komen. Zoo wordt in een briefje, dat jl. Zaterdag aan een andere organisatie, de organisatie van textielarbeiders, is gezonden, medegedeeld, dat voor twee harer leden de steun over res pectievelijk 2 en 4 weken zal afloopen. Dat zijn geen losse arbeiders maar geschoolde textielarbeiders, die een jaar ge leden bij de firma Driessen werkloos geworden zijn; eerst uit hun kas getrokken hebben en daarna voor rekening van het Burgerlijk Armbestuur gekomen zijn. Die menschen sluit men over eenige weken van steun uit en met geen letter wordt dat gemotiveerd. Ik acht dit een eigenaardige en aan vechtbare wijze van doen. Wat moeten die organisaties aan die werkloozen mededeelen omtrent die beslissing? Er staat geen enkel motief in opgegeven. Er wordt niet gezegd waarom daartoe wordt overgegaan. Waarom kan het Burgerlijk Armbestuur in denzelfden brief de redenen daar voor niet opgeven? Men is blijkbaar bang iets op papier te zetten, omdat men er dan aan vastzit. De secretaresse vol staat met enkele algemeenheden, die op de zaak, waarom het gaat, geen betrekking hebben. De heer Bots heeft gesproken over menschen, die werkloos willen blijven en geen werk willen aanvaarden. Al was het in zachte termen, hij heeft er afkeurend over gesproken, dat de menschen geen werk willen hebben, al is het tegen wat minder loon, en hij heeft de medewerking van de organisatie- besturen ingeroepen om toe te laten, dat de menschen tegen wat minder loon aan het werk gaan. De heer Bots. Neen, dat heb ik niet gezegd. De heer van Stralen. Dan is dat een misverstand en hebt u het zoo niet bedoeld, maar de feiten zijn wel zoodanig. Ik wil namelijk een staaltje mededeelen waaruit blijkt, dat de heer van der Wilk er niet tegenop ziet om door het inhouden van ondersteuning of het dreigen daarmede te trachten de menschen tegen laag loon aan het werk te zetten. Het is mij bekend, dat een particuliere bewakingsdienst aan menschen, die hij noodig heeft, 25 cent per uur aanbood, wat neerkwam op een weekloon van 14.a 15.—, en dat die menschen, omdat zij op grond van het advies van hun organisatiebestuur hadden geweigerd voor dat loon aan het werk te gaan, van het Burgerlijk Armbestuur de mededeeling kregen, dat zij van steun zouden worden uitgesloten. Daaruit blijkt, dat het Burgerlijk Armbestuur als een element van loondrukking moet worden beschouwd. Verder heeft de heer Bots iets gezegd, dat mij buitenge woon heeft gefrappeerd. Er wordt ons door de rechtsche Raadsleden wel eens verweten de heer Mulder is daarin heel sterk dat wij deze zaken hier brengen met een poli tiek oogmerk, met de bedoeling er politieke munt uit te slaan. De heer Bots heeft dat ditmaal ook gedaan. Dat isnietjuisl, want wel degelijk wordt van de zijde van de organisaties op alle mogelijke wijzen geprobeerd met het Burgerlijk Arm bestuur de zaken in orde te brengen de correspondenties worden dagelijks gewisseld maar, als men op een breed voerig schrijven een antwoord krijgt, dat slaat als een tang op een varken, dan wordt men voorzichtig en vraagt men zich af of het wel nut heeft zijn tijd langer te besteden aan zulke correspondenties. Bovendien heeft de Voorzitter van het Burgerlijk Armbe stuur medegedeeld, dat als regel is aangenomen, dat geen conferenties worden toegestaan aan besturen van organisa ties, maar wat stelt de heer Bots zich dan voor van eenig overleg, als aan de besturen der organisaties de toegang tot het Burgerlijk Armbestuur wordt geweigerd? Wat stelt hij zich dan voor van bemoeiingen van de organisaties om een of anderen maatregel ingetrokken of getroffen te krijgen? Daarvan komt dan toch niets, zoodat ons alleen overblijft met deze zaken in den Raad te komen. Ik kan verder kort zijn. Ik had mij voorgenomen, omdat er onder de werklooze arbeiders heel wat ontevredenheid heerscht over het Burgerlijk Armbestuur, om deze zaak breed voerig te behandelen. Met stukken, die vóór mij liggen, zou ik kunnen aantoonen, dat de legende, die er bestaat ten opzichte van de losse arbeiders, dat die maar geld verdienen en nog eens geld verdienen en, als zij toevallig op een zekeren dag geen schip hebben te lossen, dadelijk weer voor de deur van het Burgerlijk Armbestuur staan, een legende is, die niet op feiten berust. Ik heb erkend, dat het wel eens voorkomt, maar ik heb een gegeven van een betrouwbaar persoon, die behoort tot degenen, die nog het meeste verdiend hebben. Die man heeft vanaf 2 Januari tot op dit oogenblik verdiend f 123.46, terwijl hij daarnaast aan steun heeft genoten een bedrag van 112.50, d. i. gemiddeld per week aan loon f 10.28 en aan steun 9.37, dus te zamen 19.65. Er zijn andere gevallen, waarin verdiensten en steun minder zijn ge weest. Het staat vast, dat, behoudens uitzonderingen, degenen, die om steun komen, daarvoor wel degelijk in aanmerking komen. Het Burgerlijk Armbestuur tracht van den last af te komen, maar er zijn nog honderden werkloozen. Verleden jaar was het niet zoo druk en kon de heer van der Wilk het op zijn slofjes af, maar dat gaat niet meer; het Burger lijk Armbestuur krijgt last met verschillende organisatiebe- sturen. Want die nemen er eenvoudig geen genoegen mede, dat die menschen als de eerste de beste arme behandeld worden en worden afgewezen op een wijze, die altijd vastgezeten heeft aan het bedeelen door het Burgerlijk Armbestuur. Daarom begrijp ik, dat het Burgerlijk Armbestuur van die zaak af wil, maar dat zal niet gaan. Ik houd vol, er is op het oogenblik geen enkele redelijke grond, waarom het Bur gerlijk Armbestuur den steun aan de transportarbeiders zou moeten stopzetten. Laat men aangeven, waarop het rust, maar men kome niet met vage praatjes, alsin Februari is de toestand wat beter geweest. Het staat vast, dat er in het transportbedrijf veel minder werkgelegenheid is dan vroeger. Dat is een vanzelf sprekend feit. Wij weten allen, dat er in de industrie een groote malaise is: als fabrieken weinig werken en weinig arbeiders aan het werk hebben, dan worden er ook minder kolen aangevoerd enz. Het een zit aan het ander vast. Ook moet men in aanmerking nemen, dat werk looze metaalbewerkers en bouwarbeiders ook wel eens een schip kolen lossen, en aldus werk ontnemen aan de eigenlijke transportarbeiders. Ik heb aanvankelijk mijne motie alleen ingediend uit voor zorg, voor het geval van de zijde van Burgemeester en Wet houders het formeel bezwaar zou komen dat het adres van den Leidschen Bestuurdersbond, dat pas ingekomen was, eerst naar hen om praeadvies zou moeten gaan. Ik wist toen nog niet, of Burgemeester en Wethouders mij een bevredigend antwoord zouden geven. Doen zij dit alsnog, deelt de heer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 25