MAANDAG 27 WAART 1922. 467 schik. De Raad zal heusch niet lang behoeven te wachten om van Burgemeester en Wethouders niet één keer maar herhaalde malen voorstellen te krijgen tot uitzetting van de noodzakelijke uitgaven.' Dat doen wij niet van harte, maar er zijn dingen, welke wij eenvoudig niet kunnen nalaten. Dit kunnen wij nalaten. Elke staatspartij, misschien behoudens degenen, die zich op het revolutionaire standpunt stellen, heeft met het oog op de verkiezingen, welke dit jaar gehouden zullen worden voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal, in haar vaandel geschreven beperking van de uitgaven. Niet het houden van de uitgaven op het peil waarop ze nu zijn; neen, inkrimping van de uitgaven ook door het nalaten van uitgaven voor zaken, welke op zich zelf wel nuttig zijn, doch nu nagelaten moeten worden omdat de burgerij overbelast is. De burgerij van Leiden zal in 1922 moeten opbrengen aan plaatselijke inkomstenbelasting, nevens alle andere plaatselijke lasten, die heusch niet gering zijn, en waarbij pas nog is gekomen de zakelijke bedrijfsbelasting, waaronder de menschen ook al zuchten ik kan het begrijpen, maar de gemeente heeft het noodi^ ten minste 23Ö0000.Daarbij moeten wij in aanmerking nemen de daling van de inkomsten in het generaal; daardoor alleen zal waarschijnlijk ons vermenig- vuldigingscijfer al hooger moeten worden dan het vorig jaar. Nu moet de Raad het maar weten, of men den lastdra- genden ezel nog verder wil belasten; maar de meerderheid van Burgemeester en Wethouders vindt daartoe geen vrijheid. Dan wil ik er nog op wijzen, dat dit voorstel ons bereikt heeft in een stadium in dit opzicht ben ik het eens met den heer Oostdam waaruit blijkt, dat het nog niet vol doende voorbereid is. Wij hebben hier twee dingen. Wij handelen nu over de uitgaven voor het dagsanatorium; maar dat is onafscheidelijk verbonden aan de buitenschool. De uitgaven voor het dag sanatorium worden voor de gemeente geraamd door de ver- eeniging op f 7500. een raming, die zeker veel te laag is, aan gezien de salarissen dat heeft iedereen kunnen zien op de begrooting veel te laag uitgetrokken zijn. Daarom heeft de meerderheid van Burgemeester en Wethouders gezegd: de uitgaven voor het dagsanatorium mogen wij stellig bepalen op 1Ü000.Maar daar komt' bij een voor ons allen nog onbekende factor: de uitgaven van de buitenschool zelf. Er is nog niemand, die weet hoe groot die uitgaaf zal zijn, omdat nog onbekend is onder welke rubriek van onderwijs de Minister het onderwijs aan die buitenschool zal rang schikken. Zal hij het rangschikken onder gewoon lager onder wijs, dan wel onder buitengewoon lager onderwijs? Er is een vermoeden, en ik wil mij daarbij nederleggen voor het oogenblik, dat de Minister het zal rangschikken onder de uitgaven voor het buitengewoon lager onderwijs en wat deze rubriek van onderwijs betreft weten wij niets anders dan hetgeen de artikelen 127 en 128 van de Lager Onderwijswet zeggen. De kosten van het buitengewoon lager onderwijs zullen worden gedragen óf door het Rijk öf door de gemeente of door beide. Dat is alles wat wij ervan weten; dat zijn drie mogelijkheden, maar verder weten wij er niets van. Dus: f 1000U.j- x, den onbekenden factor, moeten wij uitgeven. Nu ben ik in tegenstelling met den heer Knuttel geen vijand, maar een vriend van het bijzonder onderwijs en het zou mij geenszins verbazen, dat, als de Raad zoover ging, dat hij tegen het advies van de meerderheid van het college in een uitgaaf aan f 10000.1- x voteerde en op de schou ders van de belastingbetalende burgerij legde, de voorstanders van het bijzonder onderwijs, de confessioneel gezinden te Leiden, welke gelukkig een zeer groot aantal zijn, zouden zeggenmoet men in Leiden ten laste van de gemeente, provincie en Rijk hebben een neutrale buitenschool, dan willen wij ook onze confessioneele buitenschool hebben. De heer Knuttel. Zij zijn er gek genoeg voor! De heer de Lange. Daarop hebben wij, confessioneelen, evenveel recht als gij. Gij zult het even goed aan ons moeten geven, indien gij het aan deze vereeniging geeft. De heer Groeneveld. Uw kinderen kunnen er ook naartoe! De heer Knuttel. Er staan de namen van twee dominees onder De heer Sijtsma. De naam van den heer Meijnen staat er onder. De heer de Lange. Dat deert mij niets, want de heer Meijnen verloochent niet zijn beginsel, dat het bijzonder on derwijs dezelfde rechten moet hebben als het zoogenaamde neutrale onderwijs. Als wij den steun aan deze neutrale buitenschool toestaan, dan openen wij de deur, dat ook de confessioneelen, de orthodox-Protestanten en de Roomsch- Katholieken zeggen: wij willen ook onze eigen buiten school hebben. Als wij dezen weg opgaan, dan kunnen wij er op rekenen, dat wij binnen een zekeren tijd drie buitenscholen krijgen, want daarvoor zijn er kinderen genoeg. De heer Sijtsma. Als die kinderen maar geholpen worden. De heer de Lange. Als gij wilt voortgaan de gemeentekas zoo te belasten, moet gij het weten, maar ik kan dien last niet leggen op de schouders van de belastingbetalende bur gerij. Het moet maar betaald worden uit de beurzen van degenen, die het willen. De gemeente kan dien last niet dragen. Wij hebben reeds herhaaldelijk nuttige uitgaven moeten achterwege laten, omdat wij van oordeel waren, dat wij de middelen er niet voor hadden. Ik wil slechts één ding als voorbeeld noemen: ten minste reeds 22 jaren is aanhangig een verbetering van de rioleering en wij hebben dat werk geregeld moeten uitstellen, omdat, er geen geld voor was. Indien wij in de dagen, toen wij de uitvoering van de rioleeringsplannen hebben uitgesteld, den moed hadden gehad, welken men thans heeft, om de burgerij 23 ton plaatselijke belasting te laten betalen, dan hadden wij de rioleering reeds lang gehad, maar in dien tijd betaalde de burgerij 3 ton aan plaatselijke belasting en toen werd er gezegd: wij kunnen de nieuwe rioleering niet betalen. Ik hoop ernstig, dat in het belang van de gemeente Leiden dit voorstel van de meerderheid van het college van Burge meester en Wethouders zal worden aangenomen en de Raad niet vanavond den lastdragenden ezel, dit is de belasting betalende burgerij, weer een nieuwen last zal opleggen, waar van wij niet weten hoe groot die in de toekomst door dit besluit zal worden. De heer van der Lip. M. d. V. Mijn taak, die hierin bestaat om het advies van de minderheid van ons college te verdedigen, is mij zeer vergemakkelijkt door degenen, die reeds gesproken hebben tegen het advies van de meerderheid en hun sympathie hebben betuigd met het standpunt van de minderheid. Ik zal mij dan ook voor een groot deel kunnen aansluiten bij hetgeen die sprekers in het midden hebben gebracht, maar ik wil daaraan nog een enkel woord toevoegen, omdat ik het een hoogst belangrijke zaak acht, waarover wij thans aan het spreken zijn. Ik begin dan met te constateeren, dat er niemand is geweest, die ernstige bezwaren tegen het plan heeft ontwikkeld, daar gelaten dan het financieele bezwaar. Er is slechts één opmerking gemaakt, welke de zaak zelf betrof, namelijk het dagelijksch vervoer van de kinderen van Leiden naar Katwijk heen en weer. Men heeft gevraagd: is dat nu wel voor dergelijke kinderen aanbevelenswaardig? Ik wijs er op in zoover was de heer Oostdam niet op de hoogte dat het hier betreft kinderen, die besmet zijn met tuberculose doch bij wie de ziekte nog niet uitgebroken is, kinderen, die, zooals de medici het noemen, prae-tuberculeus zijn; die, gelijk men het eenvoudig kan zeggen, de ziekte onder de leden hebben. Dat soort kinderen nu kunnen best in een tram heen en weer gaan; zij lijden daardoor niet. Dat heeft de ervaring geleerd. Te Scheveningen bestaat al sinds jaren een openluchtschool en de kinderen uit den Haag reizen ook dagelijks heen en weer. En nu is het eigenaardig dat de ondervinding leert, dat het aantal verzui men op die buitenschool veel minder groot is dan op de andere scholen. Daarom is het ook geen bezwaar, dat die kinderen vervoerd worden met de tram, waarmede ook andere personen vervoerd worden. Anders zou men kunnen vragen: kan het vervoer van die kinderen per tram niet tot besmetting van andere personen aanleiding geven? Dit gevaar bestaat echter niet, het zijn kinderen, die slechts voorbeschikt zijn om de tuberculose te krijgen en die in dat stadium de omgeving niet besmetten. Het eenige gewichtige bezwaar dan, dat tegen het denkbeeld van de minderheid van het college aangevoerd is, betreft de financiën. Nu ben ik ook voor de zuinigheid, maar het komt mij voor dat wij toch ook dit beginsel met verstand moeten toepassen. Wij staan hier niet voor de vraagzal de gemeente Leiden een buitenschool gaan stichten? Stonden wij voor die vraag, dan zou het begrijpelijk zijn, als verschillende Raadsleden vroegen: is het nu een tijd om tot stichting van een dergelijke school over te gaan Maar wij hebben hier te maken met een particuliere vereeniging, welke reeds met haar pian tot stichting van zoo'n school op magnifieke wijze opgeschoten is. Door verscheidene sprekers is er reeds op gewezenhet particulier initiatief heeft zich hier uitstekend doen gelden, getuige de prachtige schenking van den heer de Koster en ook de giften van andere personen. Nu ligt het naar mijne meening op den weg der overheid om dit lofwaardig particu lier initiatief te steunen in plaats van het te dooden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 21