15G MAANDAG 27 MAART 1922. Ik wil er op wijzen: 1°. dat we mogen aannemen, dat de heer Nijk den Wet houder volkomen op de hoogte hield van wat hem in zijn kwaliteit als Directeur ter oore kwam, wat in ieder geval gebeurd is begin October, toen de heer Nijk officieel is ver zocht, een onderzoek in te stellen en uit te maken, of het bestuur gerechtigd was de woningen te aanvaarden. Het schrijven van Burgemeester en Wethouders moet in ieder geval zijn gesteld na een onderhoud van Nijk met den Wethouder. Toen was de heer Nijk bekend met het rapport van het woningonderzoek van Februari, hetwelk hij in Mei 1921 reeds in zijn bezit had. De heer Nijk heeft bij zijn onderzoek van November 1921 verklaard met een opzichter naar den aannemer te gaan om hem duidelijk te maken dat de woningen niet opleverbaar waren. Dat de heer Nijk den Wethouder van dit alles onkundig laat, is niet aan te nemen. 2°. Uit den brief van 22 October aan Burgemeester en Wet houders blijkt onomwonden, dat er volgens het bestuur onvoldoende werk geleverd was. 3°. Uit het rapport van de door Burgemeester en AVet- houders ingestelde commissie tot onderzoek van het Eigen beheersysteem blijkt, dat door de vertegenwoordigers van «De Eendracht" en van «Eensgezindheid" knoeierijen zijn aan den dag gebracht (de heer Nijk was lid dier commissie) waarop een onderzoek van Burgemeester en Wethouders had moeten volgen. Dus als Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij vrij uitgaan, en als de heer Sijtsma dat hier komt onderstrepen, dan zeg ik: wacht nog even! In elk geval waren Burgemeester en Wethouders er mede bekend. Nu wordt door den Wethouder een citaat aangehaald uit het jaarverslag van de «Vereeniging tot bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen." Als dat verslag had moeten gesteld worden door iemand, die van den gang van zaken op de hoogte was, en als die man dan stond op het standpunt van «De Eendracht", dat voor goed geld goed werk moest geleverd zijn, dan had «goedgebouwde woningen", die na een jaar reeds geverfd moesten wordenwel weggebleven. Ja, mijnheer de Voorzitter, de woningen van die vereeniging moesten na een jaar opnieuw geverfd worden. Dat is geen bewijs, dat de aanbesteder, in dat geval de vereeniging, kon zeggen, dat zij volkomen tevreden was met de wijze, waarop de aannemer het werk had opgeleverd. Ik ben geen vakkundige, maar ik meen, dat het niet aangaat dat er zoo spoedig opnieuw geverfd moet worden. Met de door «De Eendracht" in de 3 Octoberstraat gebouwde huizen is dit dan ook niet het geval geweest. De Voorzitter. Is u aan het einde van uw rede gekomen? De heer Dubbeldeman. Ik ben nog lang niet klaar en ik ben niet van plan op te houden. De Voorzitter. Wilt u dan voortgaan? De heer Dubbeldeman. Ik wil een oogenblik uitblazen. Mijnheer de Voorzitter. De heer de Lange klaagde onder meer: «De zaak zou anders hebben gestaan, indien men toen vol komen opening van zaken had gegeven. Maar dat deed men niet." Tegen dit laatste vooral moet ik opkomen. Wij hebben wél volkomen opening van zaken gegeven. Dat echter uw ambtenaar, in dit geval de Directeur van Bouw- en Woningtoezicht, u, als Wethouder, houdt buiten hetgeen hij weet, kan ik en ook het bestuur van «De Eendracht" niet helpen. Wij hebben herhaaldelijk geklaagd over hetgeen daar gebeurde en den Directeur van Bouw-en Woningtoezicht er op gewezen, maar als hij het niet aan den Wethouder mededeelt, is dat niet onze schuld. De Wethouder zal mij een genoegen doen, als hij daarnaar eens een onderzoek instelt. Mijnheer de Voorzitter. Ik heb echter zoo het gevoel ge kregen, dat bij den woningbouw geen hoogere eischen worden gesteld dan vroeger bij den zoogenaamden revolutiebouw. Ik heb van de directie deze uiting meer dan eens gehoordja, dit is een groot complex woningen, en daaraan kunnen wij niet de eischen stellen zooals ze worden gesteld aan een klein werkhet is een groot werk, het is massawerk, dat eigenlijk vergeleken moet worden bij de huizen, zooals die vroeger in de revolutie werden gebouwd. Dat standpunt kan men deelen; de Raad kan dat deelen en als men dat doet, dan kan ik verklaren, dat aan «De Eendracht" niet zoo sterk is geknoeid, maar, als men zoowel bij den bouw van een villa als bij den bouw van een complex van arbeiderswo ningen in het bestek zet, dat eerste klassemateriaal moet worden gebezigd en dat eerste klassewerk moet worden ge leverd, dan moet dunkt mij in beide gevallen het werk aan even hooge eischen voldoen. «Het bestuur van «De Eendracht" zegt de Wethouder «heeft getoond niet in staat te zijn, zijne verplichtingen na te komen. Met enkele citaten uit het verslag wordt dit nader aangetoond. Men gelieve zegt de Wethouder, er nota van te nemen, dat het bestuur de Directie onthief van de verplichting om na te gaan of gehandeld was volgens het bestek. Men kan niet verlangen, zoo heette het, dat zij alle wonin gen zou nazien." Trouwens, de Wethouder heeft een deel van het verslag voorgelezen, waarop ik niets te zeggen heb, omdat het er werkelijk staat, maar ik heb er geen boodschap aan. Ik heb het verslag niet samengesteld en ik draag er geen verant woordelijkheid voor. Maar toch wil ik er op wijzen, dat de Wethouder ook hierover een geheel scheeve voorstelling van zaken heeft gegeven. Met zelf de hand aan den ploeg te slaan, nam het bestuur het werk niet uit handen van de directie, integendeel. Teneinde dat te bewijzen, verwijs ik naar een brief van den aannemer van 4 Januari 1921, welke betrof de opleve ring van de 124 woningen en tevens betrekking had op de eerste bijrekening. Deze brief werd door de directie aan het bestuur van «De Eendracht" ter hand gesteld en toen heeft het bestuur daarop het volgende geantwoord «In beleefd antwoord op uw schrijven in zake de opleve ring van het 2de Bouwplan, deelen we U mede dat we daar mede accoord gaan op voorwaarde, dat het bestuur minstens acht dagen de gelegenheid krijgt om te kunnen beoordeelen, of zij met Uw advies om de desbetreffende woningen te accep teeren, accoord gaan kan. «Waar wij meenen te mogen aannemen, dat daartegen bij U wel geen bezwaar zal bestaan, wenschen we vast te leggen, hoe we ons de afwikkeling denken." En op dat schrijven heeft de heer Jesse ons namens de directie medegedeeld, dat zij daartegen niet het minste be zwaar had. Toen is door de directie aan den heer van Houwelingen een brief geschreven, welke men kan vinden in het jaarver slag, een brief onderteekend door de heeren Jesse en Splinter, d.d. 1 Februari 1921, waarin zij aan den aannemer mede deelt op welke wijze die huizen zullen worden opgeleverd. Ik wit daarmede zeggen, dat die directie volkomen accoord ging met de handelingen, welke verricht waren door het be stuur van «De Eendracht", namelijk om menschen aan te wijzen, die zouden kunnen beoordeelen of wij inderdaad met de oplevering genoegen zouden kunnen nemen. Het is toch te gek, dat, als er een opdrachtgever is, in dit geval het bestuur van de woningbouwvereeniging, en deze de mededeeling krijgt van de directie dat het werk nu zoowat gereed is, hij niet op dat werk zou mogen komen om te beoordeelen, of het werk tot zijn volkomen genoegen was opgeleverd. Wat denkt men wel van die bestuursleden? Denkt men, dat het menschen zijn, die van 1 dag er 6 kunnen maken? Het zijn arbeiders: en de menschen, die het werk gedaan hebben, zijn ook arbeiders; het zijn menschen, die hun vrijen Zaterdagmiddag er voor opgeofferd hebben: zij hebben dat niet gedaan voor zich zelf en ook niet voor de directie, dat ontken ik ten sterkste: maar zij hebben het gedaan op ver zoek en in opdracht van het bestuur. Die menschen traden in de rechten van het bestuur. Zij gingen daar oordeelen alsof zij opdrachtgevers waren, of inderdaad de bouw zoo was dat hij kon worden overgenomen. Dat is heel wat anders. Toen dat gebeurd was hebben wij rapporten gemaakt en die zijn afgedrukt in het jaarverslag. De Wethouder had daarvan eerder kennis kunnen nemen maar hij heeft er blijk baar eerst kennis van genomen toen het jaarverslag verscheen. Daarin zijn die waschlijsten gepubliceerd. Ze zijn eerst ter hand gesteld aan de architecten en afschriften zijn gegaan naar den Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht. Het bestuur heeft dat onderzoek doen instellen; toen ik nog be stuurslid was heb ik het bestuur daartoe aangezet, om zich ervan te overtuigen, of de klachten, in de vergadering van 4 Januari gegeven, juist waren. Dat onderzoek is op de zelfde manier door de arbeiders in hun vrijen tijd tweemaal geschied. De klachten waren maar al te juist. De waschlijsten, ge publiceerd in dit rapport en in het afweerrapport voor de Commissie van Arbitrage, hebben duidelijk doen zien, dat daar inderdaad niet gewerkt was gelijk het bestek voorschreef. Ik moet ook verklaren, ik zal het maar zeggen, dat de directie er wel van af wilde, vóórdat de aannemer arbitrage had aangevraagd. Het was een rommel; er was niet meer uit wijs te worden; er was niet meer aan te doen datgene, wat noodzakelijk zou zijn geweest. Dan hebben de heeren de Lange en Wilbrink nog in twijfel getrokken, of de arbeiders, die daar dat werk zijn wezen op nemen, daartoe wel bevoegd waren, of zij daarvoor wel de capaciteiten bezaten. Ik moet daartegen ten stelligste opkomen. Het bestuur der vereeniging heeft daartoe aangewezen de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 10