MAANDAG 13 MAART 1922.
123
De heer van Stralen. Dan moet de heer Wilbrink voor
stellen het loon van die metaalbewerkers te verhoogen. Die
metaalbewerkers krijgen niet 81 cent per uur uitbetaald, maar
60 cent of 27.per week.
De heer Wilbrink moet niet den indruk vestigen, alsof de
gemeente met handen vol het geld van de gemeente weg
smijt; daaraan zijn wij voorloopig nog niet toe.
De heer Wilbrink zegt, dat al het werk, dat hier ten bate
van de werkverschaffing wordt uitgevoerd, door de aannemers
moet uitgevoerd worden. Hij is wel zoo goed geweest om toe
te geven, dat er ter bestrijding van de werkloosheid werk
verschaft moet worden, maar hij wil bijna altijd een aannemer
daarbij betrekken. Dat zal niet opgaan; want het staat vast,
dat, als in dergelijk soort werk, dat door de gemeente worft
uitgevoerd in het belang van de bestrijding der werkloosheid,
een aannemer wordt betrokken, het natuurlijk absoluut niet
aan zijn doel zou beantwoorden. Immers, een aannemer is
geheel vrij in het aannemen van zijn personeel. Zeker, hij is
gehouden Leidsche werkkrachten in dienst te nemen, maar
er is een groot verschil of een aannemer Leidsche werk
krachten in dienst neemt dan wel werklooze arbeiders. Een
aannemer zal niet bij voorkeur werkloozen in dienst nemen,
omdat nu eenmaal de gedachte heeft post gevat, dat de
werklooze arbeiders minder capaciteiten hebben. Daarom
eenige aannemers hebben mij dat zelf verzekerd maken
zij bij voorkeur geen gebruik van werklooze arbeiders; zij
zullen in de eerste plaats daarvoor nemen de arbeiders,
die bij den een of anderen patroon pas zonder werk gekomen
zijn of binnen kort zonder werk zullen komen.
Er is geen sprake van, zooals de heer Wilbrink schijnt te
denken, dat hier een arbeider, die bij een aannemer werkt,
op eigen voordeel belust, zijn patroon zou gaan verlaten om
in het eldorado van de gemeentelijke werkverschalfing geplaatst
te worden. Daarop bestaat geen kans. Al deze dingen zijn in
de Commissie voor de werkverschaffing onder de oogen gezien
en wanneer de gemeente bij dit en bij andere werken werk
loozen in dienst gaat nemen, dan zal toegepast worden het
stelsel van wie het 't meest noodig heeft. Dan zullen zeker
het eerst worden aangesteld die werkloozen, die reeds den
langsten tijd zonder werk zijn geweest, en zullen niet in
aanmerking komen de menschen, van wie de heer Wilbrink
het bestaan onderstelt. Daarvan is geen sprake en ik hoop,
dat uit het antwoord van den Wethouder zal blijken, dat
de critiek van den heer Wilbrink ongemotiveerd was.
In één opzicht heeft de heer Wilbrink gelijk, want het
vervoer van dat koolasch is inderdaad een dure geschiedenis
geweest, maar de heer Driessen heeft daarvan in de Commissie
voor de werkverschaffing de reden medegedeeld. Die duurte
hield verband met bijzondere omstandigheden en speciaal met
de vorst, waardoor het vervoer niet te water kon geschieden
en per handwagen moest plaats hebben, hetgeen de heer
Driessen heeft gedaan teneinde de menschen aan het werk
te kunnen houden.
Ik ben het met den heer Piekaar eens, dat, als er iets is
aan te merken, dit niet is, dat de gemeente dat werk in
eigen beheer uitvoert, maar wel, dat er aan de voorbereiding
en de uitvoering iets heeft gemankeerd en het op den weg
van de gemeente ligt daarin verbetering te brengen. Het
verdient echter geenszins aanbeveling den weg op te gaan,
welke door den heer Wilbrink is aangegeven.
De heer Mulder. M. d. V. Een heel kort woord en, als ik
dat zeg, ben ik meestal kort. Ik hoor hetzelfde wel eens zeggen
door verschillende menschen, maar die dan bijzonder lang
spreken.
Ik ben blij, dat de heer Wilbrink de zaak eens heeft ter
sprake gebracht. Ik zal niet in bijzonderheden treden, maar
ik acht het goed, dat wij als Raadsleden en ook het publiek,
dat zich buiten de Raadszaal beweegt, eens een oordeel krijgt
hoe het er eigenlijk naartoe gaat bij de werkverschaffing, als
die plaats heeft door het uitvoeren van werken in eigen be
heer. De heer Wilbrink zal zich zelf wel verdedigen, maar
toch wil ik zeggen, dat ik ik kan het natuurlijk verkeerd
hebben niet den indruk heb gekregen, dat het den heer
Wilbrink te doen was, gelijk de heeren van de overzijde
interrumpeerden, om stiekum het loon een knauwtje te geven.
Ik geloof, dat hij eerlijk en onomwonden heeft gezegd hoe
de stand van zaken is. Volgens den heer Piekaar zit de fout
hierin, dat het werk niet goed ingedeeld is, en daarvan kan
wel iets waar zijn het is ook moeilijk te bestrijden maar
ik geef het toch den knapste te doen om niet-vakmenschen
aan het werk te stellen en hen zoo in te deelen, dat zij
elkander behoorlijk kunnen aanvullen en het werk op de
meest voordeelige wijze kan geschieden. Als wij voor werk
verschaffing werk laten verrichten en het kost wat meer, dan
wil ik daarop niet dood blijven, maar wij krijgen nu toch
een idee van de buitensporig hooge kosten, welke een werk,
in eigen beheer uitgevoerd, met zich brengt.
De heer van Stralen heeft enkele dingen verteld uit de
commissievergadering. Ik ben daarvan geen liefhebber en ik
vind het niet altijd gewenscht, ja zelfs ongewei:scbt. Maar de
heer Driessen, die zoo bijzonder tevreden was volgens de heeren,
heeft toch op de hooge kosten van het vervoer van het koolasch
gewezen. Hij heeft gezegd, dat die kosten wel 100 te hoog
waren, in dien zin, dat, als men het verschil nam tusschen de
kosten bij uitvoering in eigen beheer en die bij uitvoering
door een aannemer, dit 100% zou bedragen. Nu kan men
wel heel leuk zeggen: den aannemer kunnen wij wel uitschakelen,
want het gaat toch om de. werkloozen.
Och dat zijn eigenlijk zeer dikke woorden, die mooi schijnen,
maar laten wij ook bedenken dat wij, als wij het den
aannemers onmogelijk maken om werk aan te nemen, zelf
dan ook oorzaak zijn dat zij hun werklieden, die zij dikwijls
weken en weken aan het werk houden, ofschoon zij bijna
geen werk voor hen hebben, ten slotte zullen gaan bedanken.
Wij zouden dan dus aan den eenen kant een zekere groep
helpen, maar aan den anderen kant zouden wij anderen weder
aan den dijk zetten en zoodoende komen wij van den wal in
de sloot.
Nu behoeven de heeren hun hoofd niet te schudden, want
die dat doen weten, om eens een woord te gebruiken, dat wij
nog al eens van den heer Dubbeldeman vernemen, van de
practijk absoluut niets af.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil terugkomen op eenige
punten in het betoog van den heer Wilbrink, die mij bedenke
lijk voorkomen.
Wat de heer Wilbrink zegt zal in tamelijk breede kringen
van de burgerij weerklank vinden. Hij was namelijk in hooge
mate bezig met stemming te maken tegen de werkverschaffing.
Bij de burgerij, die eigenlijk het verschijnsel van de werkloosheid
iets erg lastigs vindt en bij welke toch al een zeer geprikkelde
stemming tegenover iederen werkloozen arbeider bestaat, zal
dat er natuurlijk heel grif ingaan en dat heeft den heer
Wilbrink waarschijnlijk aangemoedigd te komen met onzin
als wij van hem vernomen hebben, bijvoorbeeld alsof deze
werkverschaffing eigenlijk de werkloosheid in de hand zou
werken
De Voorzitter. Ik doe den heer Knuttel opmerken, dat
het niet aangaat van een medelid te zeggen, dat hij onzin
spreekt. »Onzin" is in het algemeen een woord, dat hier niet
gebruikt wordt. Laat de heer Knuttel dan liever spreken
van «onjuistheden."
De heer Knuttel. M. d. V. Door dergelijke dingen te beweren
vestigt de heer Wilbrink den indruk alsof deze werkverschaffing
de werkloosheid in de hand zou werken. Hij redeneert in dezer
voege: zooals de regeling nu is zouden verschillende arbeiders
aanleiding kunnen vinden van hun patroon weg te loopen en
zich aan werkloosheid bloot te stellen om dat meerdere loon
bij de werkverschaffing deelachtig te kunnen worden.
Nu is dit daarom zoo onjuist voorgesteld, omdat er geen
sprake van is dat de gemeente tegen alle werkloozen zou
zeggenkomt maar hier, ik heb werk voor u in onbeperkte
mate; bij mij kunt ge allen terecht. Maar, zooals iedereen
weet, er wordt maar een bescheiden werkje uitgevoerd, waaraan
slechts een handjevol werkloozen te werk gesteld kunnen
worden. Dus de menschen zouden buitengewoon dom zijn om
hun werk maar vast neder te gooien in de illusie, dat zij bij
dat werk te werk gesteld zouden worden. Als dat een gezonde
redeneering is, dan weet ik niet wat een ongezonde redeneering
mag genoemd worden.
Daarnaast is gekomen een dergelijk betoog van den heer
Mulder. Deze zegt; aan den eenen kant helpt ge, maar aan
den anderen kant zet ge de menschen aan den dijk; als ge
de aannemers uitschakelt, dan zullen zij hun personeel, dat
zij nu nog aan den gang houden, ontslaan en dan krijgt men
meer werkloozen.
Deze redeneering gaat niet op. Hoeveel menschen er te
werk gesteld zullen worden hangt van niets anders af dan
van het aantal werken, dat uitgevoerd zal worden. Nu is het
juist, dat de uitschakeling van de aannemers niet zal maken
dat daardoor meer menschen aan werk komen, maar wanneer
de gemeente buitengewone werken ter hand neemt ter wille
van de werkverschaffing, welke anders zouden blijven rusten,
dan blijven de normale werken voor de aannemers over en
gaat er van het personeel der aannemers niemand af, zoo
dat de verhoudingen dezelfde blijven als die zouden zijn
in geval de gemeente dat buitengewone werk niet mocht
uitvoeren. Thans verkrijgen wij dit voordeel, dat door de
gemeente aan dat werk een mannetje meer te werk wordt
gesteld dan door een aannemer zou geschieden, die in dit
opzicht zoo zuinig mogelijk zou doen. Het zou dan ook toe
te juichen zijn, indien de gemeente het aantal werken, dat
zij voor de werkverschaffing laat uitvoeren, aanmerkelijk uit
breidde. En als er gezegd wordt, dat er zoozeer de lijn ge
trokken wordt op een werk van, de gemeente, dan wil ik