120
MAANDAG 13 MAART 1922.
wordt van de zijde van het dagelijksch bestuur het woord
gevoerddan krijgt men de replieken en desnoods de duplieken,
maar hier spreekt men vaak voor het eerst, als de Wethouder
voor de tweede maal het woord heeft gevoerd. Op die manier
kan men nooit de zaken afdoen. Als iemand spreken wil, laat
hij het dan doen, voordat de Wethouder gesproken heeft,
maar hij moet niet het woord vragen bij de duplieken, als
hij in de twee eerste instanties niet gesproken heeft.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wil beginnen met te
verklaren, dat er voor mij waarschijnlijk geen aanleiding zou
geweest zijn mij in deze discussie te mengen, als de heer
Oostdam zijn mond gehouden had; maar als hij dingen zegt,
op welk oogenblik dan ook, waarmede ik het niet eens ben,
dan maak ik gebruik van mijn recht om daarover het mijne
te zeggen. Mijnheer de Voorzitter, ik geloof, dat dit zeer
regelmatig is, want anders zoudt u hier het vrije woord be
lemmeren en ik geloof niet, dat dit uwe bedoeling is.
Hetgeen de heer Oostdam nu gezegd heeft gaat eigenlijk
om de zaak heen.
Verdachtmakingen zijn door ons niet geuit. Mevrouw Dub
beldeman heeft dat reeds gezegddat is ook onze bedoeling niet.
De heer Oostdam heeft nog eens laten uitkomen, dat de
ouders voor hunne kinderen moeten komen vragen, of zij ook
gebruik mogen maken van datgene, wat hun volgens de ver
ordening toekomt, en dan worden daarover geraadpleegd
allerlei organisaties, die te Leiden bestaan de Maatschappij
van Weldadigheid, enz., enz.
Ik geloof, dat dit een zeer verkeerde manier van handelen
is. Ik ben het met den heer Oostdam eens, dat er wel ouders
zullen zijn, "die dezen onderstand voor hunne kinderen komen
vragen terwijl zij het niet noodig hebben, en die moeten dan
ook geweerd worden. Maar het gaat juist om de ouders, die
uit schaamtegevoel niet durven te komen. Dat weet de Maat
schappij van Weldadigheid niet; dat weet de heer Oostdam
niet en dat weet ook de vereeniging voor schoolkindervoeding
en kleeding niet. Maar wie het wel kunnen weten zijn de
hoofden en de onderwijzers, omdat zij de kinderen in de klas
voor zich hebben en dagelijks onder hun werk kunnen aan
wijzen, welke kinderen niet voldoende voeding krijgen en
daarom het onderwijs niet kunnen volgen. Als wij nu zeggen,
dat het eigenlijk de taak van den schoolarts is om in overleg
met de klasse-onderwijzers de kinderen aan te wijzen, die
voor schoolvoeding in aanmerking moeten komen, dan zijn
wij niet zoover van de waarheid. Daarop gaat de heer Oost
dam niet in, dat laat hij geheel zwemmen; en ik zou toch
gaarne zien dat hij daarvan nota nam.
Het is de plicht van de ouders om voor de kinderen te
zorgen, zegt de heer Oostdam. Daarmede ben ik het eens:
maar als de ouders het niet doen, moeten die kinderen dan
niet leeren Of moeten zij later wederde paupers zijn? Neen,
als de ouders hun plicht verzaken en wij kunnen hen niet
noodzaken dien te vervullen, dan moet de gemeenschap het
doen en dat moet gedaan worden door de vereeniging, welke
te zorgen heeft, dat de kinderen, zoo noodig, schoolvoeding
en schoolkleeding krijgen.
De heer Oostdam verkrijgt voor de derde maal het woord
en zegt:
Over deze principieele zaak kunnen wij nog lang praten.
Plichtvergeten ouders moeten tot hun plicht gebracht worden,
zeer zeker, maar daarvoor dient niet deze vereeniging. Daartoe
hebben wij de Kinderwetten, de Voogdijraden en dergelijke
instellingen. Er moet dan een andere weg ingeslagen worden,
maar de vereeniging is daartoe niet het aangewezen orgaan.
Wat betreft de opmerking, dat er kinderen op school zou
den zijn, die niet van de voeding zouden kunnen profiteeren,
ofschoon zij het van noode hebben: als de onderwijzers dat
zoo goed weten,-waarom komen zij het dan niet aan ons ver
tellen? Zou men denken, dat een onderwijzer afgewezen zou
zijn als hij aan het bestuur der vereeniging was komen
zeggen: ik heb in mijn klas een kind, dat de schoolvoeding
noodig heeft, maar zijn ouders durven zich niet aan te mel
den? Zou men denken dat wij dan toch zouden eischen, dat
die menschen zich bij de vereeniging zouden moeten aan
melden? Wij zouden in zoo'n geval onzen plicht begrijpen en
zeggen: wij zullen met heel veel genoegen ook aan dat kind
de voeding verstrekken. Maar ons is nooit dergelijke mede-
deeling geworden. De heer Dubbeldeman moge zeggen, dat
de schoolhoofden en de klasse-onderwijzers het zoo goed weten,
wat hebben wij daaraan als zij het voor zich houden? Ik
begrijp niet, dat zij het niet al lang gedaan hebben als het
inderdaad zoo was. Misschien dat zij het nu zullen doen na
de welsprekende uitnoodiging van de firma Dubbeldeman
ik bedoel van den heer en mevrouw Dubbeldeman. Ik hoop
dat van harte in het belang van de kinderen, die de school
voeding van noode hebben.
Laten wij het allerbeste vertrouwen hebben zoowel in het
werk der vereeniging als in de medewerking van de zijde
van de onderwijzers, welke laatste echter in het verleden
heusch nog niet zoo groot geweest is.
De heer van der Lip. Ik wil in de eerste plaats nog
protesteeren tegen de insinuatie van den heer Dubbeldeman,
alsof ons standpunt in deze eigenlijk zou gebaseerd zijn op
een zekere schrielheid. Hij kon beter weten. Wij hebben steeds
getoond, dat wij deze vereeniging een goed hart toedragen.
Burgemeester en Wethouders zijn gekomen met een voorstel
om de schoolvoeding ook des zomers te doen plaats hebben;
wij zijn ook gekomen met een voorstel om ook over te gaan
tot schoolkinderkleeding.
Dus de heer Dubbeldeman kan niet insinueeren, dat,
wanneer wij omtrent deze zaak een zeker standpunt innemen,
dit een gevolg is van een bepaalde schrielheid. Dat is niet
waar, maar natuurlijk moet worden nagegaan of het geld
goed besteed wordt.
Wat betreft de opmerking van den heer Dubbeldeman,
dat enkele menschen zich uit schaamtegevoel niet komen
aanmelden, ik geloof, dat hij de zaak verkeerd begrijpt. Men
kan de menschen niet verplichten om voor hun kinderen
van deze instelling gebruik te maken. Als er menschen ge
vonden worden, die niet in staat zijn hun kinderen goed te
voeden, maar uit een soort schaamtegevoel of misschien op
grond van principieele bezwaren van den steun van de
vereeniging geen gebruik willen maken, dan kan men daar
tegen niets doen. Al zouden tien schoolartsen tot die menschen
zeggen, dat zij hun kinderen door de vereeniging moesten
laten voeden, dan zouden zij toch het recht hebben te ant
woorden: ik bedank er voor!
De eerste stap, dien de vereeniging moet doen, is gelegen
heid geven aan de ouders om zich aan te melden en de
tweede stap is, dat het Bestuur onderzoekt of de ouders dien
steun noodig hebben. Als mevrouw Dubbeldeman klaagt over
de weinige controle van de zijde van het gemeentehestuur op
de gestie van het Bestuur der vereeniging, dan vraag ik
waarom de Gemeenteraad dan een zijner leden tot bestuurslid
heeft aangewezen. De heer Oostdam is als zoodaning benoemd
om op de handelingen van de vereeniging toezicht te houden.
Burgemeester en Wethouders zei ven kunnen niet nagaan of
iemand wordt afgewezen, die niet afgewezen had behooren
te wordendaarvoor hebben wij onzen vertegenwoordiger in
het Bestuur der vereeniging.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt zonder hoofdelijke stemming besloten tot vaststelling
van de verslagen, overeenkomstig de in Ingek. Stuk No. 66
opgenomen ontwerpen.
(De heer Huurman was inmiddels ter vergadering gekomen.)
VI. Voorstel in zake het sluiten van kasgeldleeningen ge
durende het 2e kwartaal 1922.
(Zie Ing. St. No. 71.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
VII. Verordening op de heffing van rechten voor diensten,
als bedoeld in artikel 2, sub 12 van het Koninklijk Besluit
van 18 Maart 1921 (Staatsblad No. 592), verricht door den
Keuringsdienst van Waren in het keuringsgebied Leiden.
(Zie lng. St. No. 72.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Artikel 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 2, luidende:
»Het in artikel 1 bedoelde recht bedraagt;
a. voor elke qualitative bepaling
b. voor elke quantitatieve bepaling
c. voor een scheikundig onderzoek van water
d. voor een bacteriologisch onderzoek van water
e. voor geregelde scheikundige en bacteriologische
controle van water, per jaar
f. voor geregelde controle van lichtgas, per jaar
g. voor elk onderzoek van minerale olie
h. voor elk onderzoek van brandstof
i. voor elk onderzoek van verf
k. voor elk onderzoek van olie
I. voor elk onderzoek van metalen, per be
standdeel
m. voor elk onderzoek van wagensmeer
n. voor elk ond'erzoek van kabelmassa.
o. voor elk onderzoek van behangsel op arseni
cum (quantitatief)
2.50
5.—
20.-
15.—
1000.—
1000.—
20.—
25.-
20—
15.—
5.-
10.—
30.—
20.—
D