118 MAANDAG 13 MAART 1922. gemeentebegrootingen voor 1920 en 1921 voor schoolkinder voeding en -kleeding toegestane bedragen, zijn besteed. (Zie Ing. St. No. 66.) De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw DubbeldemanTrago. M. d. V. Bij het lezen van het verslag zijn mij een paar dingen opgevallen, waarover ik een opmerking wil maken. Het heeft mij bijvoorbeeld ge troffen, dat zoo weinig kinderen van de schoolkindervoeding en de schoolkinderkleeding profiteeren. Ik zou gaarne willen vernemen wat daarvan de oorzaak is. In de tweede plaats heb ik in het verslag het volgende gelezen »Was het in den zomer van 1920 niet mogelijk voedsel te verstrekken, omdat geen enkele corporatie in staat bleek de maaltijden te verschaffen, in 1921 kon gedurende het geheele jaar, met uitzondering dan van de vacanties, voedsel worden verstrekt, doordat de Vincentius-Vereeniging zich bereid verklaarde het voedsel ook gedurende den zomer te doen bereiden." Het heeft mij bijzonder getroffen, dat de kinderen tijdens de vacanties geen eten krijgen. Ik denk toch, dat geen der Raadsleden het eten in de vacanties zal nalaten, en ik zou dan ook gaarne zien, dat tijdens de vacanties de schoolkinder voeding werd voortgezet. De heer Eerdmans. M. d. V. Het heeft mijne aandacht getrokken in het eerste staatje, waarin wordt opgegeven hoevele kinderen aan de verschillende scholen hebben genoten van de voeding, dat dat getal zooveel grooter is aan de scholen waar die voeding wordt gebruikt dan aan andere scholen. Voor de Plantsoenschool en de school aan de Pelikaanstraat worden de grootste getallen genoemd, en de Plantsoenschool staat toch precies in dezelfde omgeving als de school in de Haverstraat. De getallen van de kinderen der verschillende scholen, die van de voeding genoten hebben, loopen zeer uiteen. Wij vinden voor de Plantsoenschool 66 vermeld, wat voeding betreft en 71 wat kleeding aangaat: voor de school aan de Haverstraat onderscheidenlijk 6 en 0. Bij het nagaan van het tweede staatje betreffende de voeding viel mij eveneens op, dat voor de scholen, waar de voeding verstrekt wordt, de getallen zooveel hooger zijn dan wat betreft de andere scholen. Ik vraag mij af, of misschien de plaats, waar de voeding verstrekt wordt, iets gemakkelijker maakt de beslissing om het aan de kinderen toe te staan. Ik vind het vreemd. De heer Oostdam. M. d. V. Door den Gemeenteraad aange wezen om zitting te nemen in het bestuur van de vereeniging «Schoolkindervoeding" meen ik iets te mogen zeggen ter beantwoording van de beide sprekers. Wat betreft het aantal kinderen, die aan de voeding deel nemen, dit hangt voor een deel af van de opgaven, welke van de ouders zelf, aanvankelijk bij de schoolhoofden en sinds het najaar rechtstreeks bij het bestuur der vereeniging, in komen en die daarna door het bestuur worden onder zocht om na te gaan of de kinderen van die menschen wer kelijk op grond van de inkomsten der ouders aanspraak mogen maken op voeding. Dat is dus iets wat betrekkelijk van het bestuur der vereeniging niet afhankelijk is. Hadden zich nu meer menschen aangemeld, dan zouden waarschijnlijk ook meer kinderen van de voeding geprofiteerd hebben. Wat betreft de verdeeling der kinderen over de verschillende scholen, misschien vinden sommige ouders het wel wat ver voor hun kroost om heelemaal te gaan naar den Middelweg; maar dit zou tevens bewijs zijn, dat die ouders het eten voor hun kinderen niet zoo erg noodzakelijk vinden. Anders zouden zij hen er wel heen sturen. Mevrouw Dubbeldeman klaagt, dat in de vacantie geen voedsel verstrekt wordt. Dit ligt geheel in den aard van de vereeniging. Het is een vereeniging niet voor kindervoeding doch voor schooZkindervoeding. Het is een vereeniging, welke geheel staat op de basis der Leerplichtwet en wat daarmede verband houdt. Er moet voedsel verstrekt worden en in den laatsten tijd ook kleeding om de kinderen in staat te stellen het onderwijs met vrucht te volgen en op een behoorlijke wijze naar school te kunnen gaan. Uit dien hoofde behoeft in de vacantie geen voedsel en ook geen kleeding te worden verstrekt. Ik ben het met mevrouw Dubbeldeman eens, dat die kin deren ook in de vacantie moeten eten en moeten gekleed gaan, maar er zijn andere organisaties om dan helpend op te treden. Als de ouders in dien tijd niet kunnen voorzien in de voeding en kleeding van de kinderen, dan moeten zij gaan naar het Burgerlijk Armbestuur; het ligt niet op den weg van de vereeniging «Schoolkindervoeding" om ook dan voedsel en kleeding te verstrekken. Dit kan men verkeerd of niet verkeerd achten, het is nu eenmaal geheel in overeen stemming met den aard en het karakter der vereeniging. Daarvan te gaan afwijken zou haar doen ontaarden in een vereeniging van weldadigheid of armenzorg en dat is zij niet. De heer van der Lip. M. d. V. Mevrouw Dubbeldeman heeft er over geklaagd, dat zoo weinig kinderen van de kindervoeding en kinderkleeding profiteeren, maar zonder die klacht nader te motiveeren. Ik kan dan ook daarop geen afdoend antwoord geven en wil mij bepalen tot deze opmer king, dat het mij genoegen doet, dat niet zooveel kinderen van dat instituut profiteeren. In de eerste plaats is het toch de plicht van de ouders om te zorgen voor voeding en kleeding van hun kinderen en het moet mijns inziens op prijs gesteld worden, indien de ouders alleen in het uiterste geval zich tot deze instelling wenden om steun te genieten. Bovendien, mevrouw Dubbeldeman heeft niet kunnen aan- toonen zij heeft dat trouwens ook niet gezegd dat uitgesloten zijn kinderen van ouders, die zich hadden aan gemeld en die dien steun werkelijk noodig hadden. Alleen in dat geval zou de klacht gegrond zijn. Wat de vacanties betreft, ontegenzeggelijk bestaat er een nauw verband tusschen deze voeding en het onderwijs, ook volgens de bepalingen van de wet. Men moet nu in den hoek, waaruit de bemerkingen komen, niet roepen: «laat zij maar doodhongeren," want dat is een zeer misplaatste opmerking, omdat daardoor ten eenen male wordt miskend het verband, dat bestaat tusschen schoolkindervoeding en schoolkinder kleeding en het onderwijs, zoodat, als er geen onderwijs wordt gegeven, ook geen sprake is van het verstrekken van die voeding en kleeding. Principieel zou het verkeerd zijn in de vacantie met deze verstrekking voort te gaan, omdat zij daardoor het karakter zou krijgen van philanthropie, terwijl practisch nog dit be zwaar zou bestaan, dat men niet over voldoende toezicht zou kunnen beschikken, omdat dan de meeste onderwijzers en onderwijzeressen afwezig zijn. Op de opmerking van den heer Eerdmans kan ik niet dadelijk een antwoord geven, maar ik ben bereid daaromtrent een onderzoek in te stellen en na te gaan of er op dit punt misschien eenige verbetering is aan te brengen. Het is toch juist dat het getal van de leerlingen, die van de voeding ge bruik maken, grooter is aan de scholen, waar het voedsel wordt genuttigd, dan aan die, waar dit het geval niet is. Mevrouw DubbeldemanTrago. M. d. V. Ik ben er nog steeds niet van overtuigd, dat het aantal kinderen, dat van de schoolvoeding geniet, groot genoeg is. Als ik zoo eens langs de 3e en 4e klasse scholen wandel, dan kan ik veel meer kinderen aanwijzen, die de schoolvoeding zouden noodig hebben. Ik geloof, dat het onderzoek naar de vraag of de kinderen, die zich aanmelden, voor de schoolkindervoeding in aanmerking komen, veel te streng is, terwijl naar mijn overtuiging ook een van de oorzaken waarom zoo weinig kinderen ervan profiteeren is gelegen in de omstandigheid, dat er te weinig publiciteit aan wordt gegeven dat de gele genheid tot het krijgen van voeding voor de kinderen bestaat. Als de Wethouder van onderwijs de kinderen van de 3e en 4e-klasse-scholen eens persoonlijk gade sloeg, zou hij met mij de overtuiging krijgen, dat veel meer kinderen die voe ding noodig zouden hebben. Toen ik heb aangedrongen op de invoering van gemeentelijke schoolkindervoeding, heb ik reeds gezegd, dat de schoolarts moest uitmaken welke kin deren de schoolvoeding moesten ontvangen. De heer Wilbrink. Dus niet door de ouders? Mevrouw Dubbeldeman—Trago. Gij laat toch ook door den dokter uiimaken of gij ziek zijt. Met de opvatting van den heer Oostdam, dat de kinderen in de vacantie geen schoolkinderen zijn, kan ik mij in het geheel niet vereenigen. De heer Oostdam zegt, dat de school voeding is ingesteld om te maken, dat de kinderen behoorlijk van het onderwijs kunnen profiteeren, maar niemand kan mij wijs maken, dat de kinderen, wanneer zij in de vacantie ondervoed zijn, na afloop van de vacantie in staat zullen zijn het onderwijs behoorlijk te volgen. Zij zijn dan in zoohooge mate achteruitgegaan, dat er de eerste weken geen sprake van is, dat zij met vrucht het onderwijs kunnen genieten. Wat betreft het practisch bezwaar van den heer van der Lip, dat in de vacantie geen onderwijzers beschikbaar zouden zijn, daarmede kunnen wij geen rekening houden. De kin deren moeten eten en de gemeente zou daarin op de een of andere manier moeten voorzien. De heer van der Lip. M. d. V. Ik geloof, dat mevrouw Dubbeldeman de zaak een beetje oppervlakkig bekijkt. Zij zegt: ik loop wel eens langs de scholen en zie dan een massa bleekneusjes, die wel wat voedsel noodig zouden hebben. Daar over gaat het echter niet; de vraag is alleen, of de ouders zelf de voeding kunnen betalen of niet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 4