MAANDAG 13 MAART 1922. 141 Bisschop, Schoneveld, Wilbrink, Mulder, Eerdmans, Pera, Bots, de Lange en van der Lip. Vóór stemmen: mevr. van Itallievan Embden, de heeren van Stralen, A. Eikerbout, Piekaar, Groeneveld, van Eek, Dubbeldeman, Sijtsma en mevr. Dubbeldeman—Trago. (De heer Huurman had de vergadering inmiddels verlaten.) XXIII. Interpellatie van den heer Dubbeldeman in zake gepleegde knoeierijen bij den bouw van woningen van de woningbouwvereeniging «Eendracht" en het toezicht van gemeentewege bij dien bouw uitgeoefend. De beraadslaging wordt geopend. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik heb, meen ik, voldoende voldaan aan het verzoek van den heer de Lange om hem een schriftelijke toelichting te geven. Ik heb hem zelfs al het materiaal gegeven, waaruit ik datgene gehaald heb op grond waarvan ik meende deze vragen te moeten stellen. Ik ben eenigszins teleurgesteld, dat de heer de Lange als Wethouder niet gezorgd heeft, dat die stukken in de Leeskamer voor de leden, die daarin belangstellen, ter visie hebben gelegen, want nu zou hij mij feitelijk verplichten daarover een en ander mede te deelen ik zal dat niet doen, het zou misschien dan een redevoering van anderhalf uur worden Immers, de zaak is zoo, dat de heer de Lange, straks die vragen be antwoordende, de aanwezigen zal noodzaken te luisteren naar een antwoord, terwijl zij de toelichting tot de vragen niet gehoord hebben. Dat hadden Burgemeester en Wethouders kunnen voor komen, als zij de stukken in de Leeskamer hadden doen leggen. Dan hadden althans degenen, die er belang in stellen, daarvan inzage kunnen nemen. De heer Oostdam. Het kan nog gebeuren. Laat men die affaire uitstellen. De heer Dubbeldeman. Dat is niet noodig. Men zal vragenhoe zijt ge er toe gekomen om die vragen te stellen? Ik begrijp natuurlijk, dat men daarnaar nieuws gierig is en ik wil daar dit op antwoorden, dat dit te danken is aan de open deur-politiek, die door de bouwvereeniging «De Eendracht'' wordt toegepast. Het bestuur dier bouwvereeniging heeft in zijn jaarverslag volledig opgenomen wat men kan noemen de vuile wasch. Dat bestuur wasc.ht niet in een be sloten kring, maar hangt de wasch te drogen zoo, dat iedereen kan zien wat daarmede aan de hand is geweest. Er is geknoeid bij «De Eendracht", maar dat is niet alleen gebeurd bij die bouwvereeniging, doch ook bij andere bouwvereenigingen, namelijk bij de «Eensgezindheid". Zooals daar terecht wordt opgemerkt, vielen daar de plafonds naar beneden. De Voorzitter. Gij gaat buiten uw interpellatie. Gij hebt alleen verlof gekregen om te interpelleeren over gepleegde knoeierijen bij den bouw van woningen door de bouwvereeniging «De Eendracht". De heer Dubbeldeman. Door die interruptie werd ik ge noodzaakt daarop even te antwoorden en raakte ik een klein oogenblikje op een zijpad, maar ik ga nu verder. Er is dus ook geknoeid bij «Eensgezindheid" en, heb ik het goed gehoord, dan is het ook niet pluis in de Katholieke bouwvereeniging «De Goede Woning". Het is mij bekend, dat er geknoeid is bij den bouw van de woningen in de Kooi, welke gezet zijn door de «Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen". Ik wijs hierop, omdat «De Nieuwe Leidsche Courant" in een aanbevelingdie was waarschijnlijk tot Burgemeester en Wethouders gericht gezegd heeft, dat dit de eenige organisatie zou zijn in Leiden, bevoegd en bekwaam om arbeiderswoningen te bouwen. In de tweede plaats heb ik deze vragen gesteld, omdat ik meende, dat dat in het belang van de gemeente zou wezen, ook financieel. Het spreekt natuurlijk van zelf, dat het ook ons sociaal-democraten ter harte gaat, als wij zien, dat er met het geld van de belastingbetalers wordt gesmeten. Men denkt wel, dat wij daarvoor geen belangstelling hebben, maar als men zoo denkt, vergist men zich. De schuldvraag. Ik was niet van plan die hier te stellen en ik was niet van plan om bij het stellen van deze vragen daarover te gaan spreken, maar «De Nieuwe Leidsche Courant" heeft mij ook daartoe weer genoodzaakt. De heer Sijtsma. Het is het lijfblad van de Lange. De heer Dubbeldeman. De kwestie is zoo, dat wij toch in ieder geval hebben te zorgen, dat zij, die toestemming geven en een voorstel tot het bouwen van arbeiderswoningen moeten bekrachtigen, zullen weten voor de toekomst op welke wijze dat het best en het soliedst zal gaan, zonder dat er gezegd kan worden, dat het geld wordt vermorst. Nu heeft de er varing, welke ik als bestuurder van «De Eendracht" heb medegemaakt, mij geleerd, dat er wel maatregelen zijn te nemen èn door het gemeentebestuur èn door den Raad om te voorkomen, dat het in het vervolg niet meer zal gaan zooals het gegaan is. Daarom juist heb ik deze vragen gesteld. Ik had liever niet over de schuldvraag gesproken, maar ik ben daartoe verplicht, omdat de «Nieuwe Leidsche Cou rant" heeft gezegd, dat het bestuur van «De Eendracht" daarmede werden bedoeld de «socialistische bestuursleden", maar dat is een dwaling, want er zitten in het bestuur evenveel niet-socialisten niet in staat zou zijn dergelijke bouwwerken te laten uitvoeren. Wij spreken dus een oogen- blik over de schuldvraag. Uit de rapporten, die verschenen zijn, is inderdaad gebleken, dat het bestuur van «de Een dracht" niet vrij uitgaat. Als ik bijvoorbeeld van af het begin van den bouw in het bestuur zou hebben gezeten, dan zou ik twee eischen hebben gesteld: ten eerste, dat een be stuurslid geen bestuurslid kon blijven, als hij tevens uitvoer der was bij den aannemer, en in de tweede plaats zou ik er op gestaan hebben, zoo spoedig wij in de gaten kregen dat de directie, die voor ons bouwde, niet in staat was te zorgen, dat gebouwd werd volgens bestek, die er uit te trappen. Ik herhaal, ik zou dit hier liever niet gezegd hebben, maar de «Nieuwe Leidsche Courant" heeft mij daartoe verplicht. Wie was de directie? vraagt de heer Sijtsma. Dat doet niet ter zake. Men kan het trouwens in de stukken vinden. Het spreekt van zelf dat, als een organisatie of een par ticulier aan architecten een opdracht geeft om te bouwen en in hunne handen een bevoegdheid legt zooals elke bouw vereeniging te Leiden dat doet, gesanctioneerd door het gemeentebestuur, doordat dit het bestek moet goedkeuren, dan staat de opdrachtgever, in dit geval het bestuur der bouwvereeniging, buiten het geding, zoolang de opdrachtgever de macht laat in handen van de directie. Dan staan zij machteloos en dat is hier het geval geweest. Nu zou het een paardenmiddel geweest zijn, als het bestuur van «De Eendracht" dat laatste had gedaan. Bij «Eens gezindheid" heeft men anders gehandeld. Men heeft daar gezegd tot de directie, toen het onderhanden bouwwerk afge- loopen was: beste vrienden, wij zullen van uwe diensten geen gebruik meer maken; wij nemen voor het vervolg een ander. Als «De Eendracht" dit voor het vervolg zou doen, dan zou zij dus precies hetzelfde doen als «Eensgezind heid" heeft gedaan. Maar ik' geloof, dat dit een fout is en dat het beter ware geweest, dat, toen het bestuur van «De Eendracht" in de gaten kreeg dat de directie niet was op gewassen voor haar taak en deze niet naar behooren kon vervullen, de directie haar ontslag had moeten worden aan gezegd. Dan de quaestie van de opzichters. Ik heb deze quaestie in de toelichting tot vraag 2 voldoende laten uitkomen en ik wil er nog iets van zeggen. Straks zal, terecht, gezegd worden door den Wethouder van de Volkshuisvesting: ge hadt opzichters op dit werk. Dat is volkomen waar, maar de opzichters nemen op een dergelijk werk een zeer zwakke positie in. Ik heb de eer gehad om het onderzoek naar de knoeierijen, die hebben plaats gehad, te moeten leiden, en bij dat onder zoek heb ik tot die opzichters gezegdge moet mij toch eens vertellen hoe het mogelijk is dat ge hebt goedgevonden, dat dergelijk werk werd gemaakt in afwijking van het bestek; ge hadt toch maatregelen moeten nemen; ge hadt u moeten wenden tot de directie en als dat niet voldoende was, hadt ge u moeten wenden tot het bestuur. Daarop kreeg ik dit te hooren: ge kunt gemakkelijk praten, maar als dit werk is afgeloopen dan moet ik weer zien ander werk te krijgen en als ik mij op een door u gewilde wijze zou verzetten tegen de directie, bijvoorbeeld door mij te gaan beklagen bij het bestuur, dan wordt het voor mijn verdere positie als ik hier vandaan ben zeer moeilijk; als ik geen behoorlijke ge tuigschriften heb, dan kom ik nergens anders er in. Ik onderschrijf dit argument niet geheel, maar er zit toch wel iets in. Ik kan dus zeer goed begrijpen, dat het een zeer moeilijk werk voor de opzichters was om goede vrienden te blijven, èn met den opdrachtgever, die feitelijk buiten het geding staat, èn met de directie. Ik wil op den voorgrond stellen, dat ik ook wel geloof, dat de directie gedaan heeft wat zij in dit geval heeft kunnen doen; maar ook nog een andere fout is, dat één van de architecten, die voor «De Eendracht" werkzaam was en dat is ook weder gesanctioneerd door het gemeentebestuur tevens aannemer is. Het betreft een besten braven man; ik zal van hem geen kwaad zeggen; ik wil wel zeggen dat ik, als ik het geluk had bijvoorbeeld een huis te kunnen laten bouwen, dat met genoegen door hem zou laten doen. Ik wil dien aannemer er niet mede affronteeren, maar ik wil alleen zeggen, dat er gevaar in dergelijke combinatie schuilt, omdat het vanzelf spreekt, dat zoo iemand niet zoo sterk staat tegen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 27