MAANDAG 13
MAART 1922.
137
De heer van Eck. Klassebewuste arbeiders, zooals de heer
de Lange terecht zegt.
Ook wat het houden van optochten betreft, zijn wij voor
standers van de grootst mogelijke vrijheid. Wij zien niet in
waarom het niet mogelijk zou wezen, dat op 1 Mei ook hier
een optocht wordt gehouden, terwijl een ander deel der be
volking een Oranjedag viert. De burgerlijke partijen hebben
in het algemeen dergelijke vrijheid van beweging op straat
niet noodig; haar propaganda wordt op een andere wijze
gevoerd, maar ik vestig er de aandacht op, dat, indien men
meent, dat het belang van de burgerlijke partijen eischt, dat
van dergelijke vrijheid van optreden gebruik wordt gemaakt,
zij in het algemeen die vrijheid bezitten.
Ik herinner mij, dat in 1918 een paar dagen lang ook op
tochten zijn gehouden. Het zou mij verwonderen, als voor al
die optochten het waren doorloopende optochten toe
stemming was gevraagd.
De Voorzitter. Ja, dat is geschied.
De heer van Eck. Het lijkt mij wel wat vreemd. Ik zal
niet ontkennen, dat u wel eens toestemming hebt gegeven
voor optochten, maar ik geloof niet, dat, als wij van u voor
het doorloopend houden van optochten toestemming vroegen,
wij die toestemming zouden krijgen.
Ik zeide zooeven, dat onzerzijds bij de afkondiging van de
Grondwet de Internationale werd aangeheven en dit niet werd
belet. Maar toen onze menschen een straatje wilden omloopen
werd dat door de politie wel verhinderd en nu durf ik onder
stellen, al kan ik het niet bewijzen, dat, als leden der burger
lijke partijen waren omgeloopen en het Wilhelmus zouden
hebben gezongen, er gezegd zou zijn: »wat zijn zij blij, zij
vieren een nationaal feest, omdat het algemeen kiesrecht is
ingevoerd" en de politie geen bezwaar zou hebben gemaakt
tegen dat zingen.
Nu zou men kunnen zeggen: wanneer dit juist is dat prin
cipieel van de zijde der socialisten een ander standpunt
wordt ingenomen te dezen opzichte dan van de zijde der bur
gerlijke partijen, is het dan wel noodig om hierover te praten?
Kunnen wij het dan niet in eens bij stemming uitmaken?
Dan weet men welk lot ons voorstel wacht. Wat ik zeg heeft
echter nog een andere bedoeling, dan dat het een propagan
distische strekking heeft, in zoover dat de bevolking hier er
op gewezen wordt hoe eigenlijk de groote massa behandeld
wordt als kleine kinderen en hoe gewenscht het is dat er in
dit opzicht door de krachtsinspanning van het proletariaat
verandering komt.
Ik meen namelijk, dat het mogelijk is om ten dezen opzichte,
ook al is ons standpunt verschillend, toch een houding aan
te nemen, welke wat meer bevrediging zal schenken aan de
groote massa dan bij de bestaande regeling het geval is.
Ik wil erop wijzen, dat de regeling te Amsterdam wel niet
geheel gelijk is aan wat ik voorstel, doch daarméde toch voor
een groot deel overeenstemt. Wel een bewijs, hoe gematigd
mijn voorstellen zijn en hoezeer het mogelijk is, al is het
uitgangspunt ook verschillend, om, als men van beide zijden
een klein beetje tegemoetkomend optreedt, ook wel een eenigs-
zins bevredigende regeling te krijgen.
Nu is er in de bespreking van deze zaak door de Commissie
voor de Strafverordeningen op gewezen, dat men Leiden niet
kan vergelijken met Amsterdam, omdat dit een zooveel grootere
plaats is en in een grootere plaats dergelijke vrijheid gemakke
lijker aan de bevolking kan toegestaan worden dan in een
kleinere gemeente.
Ik ontken dit. Ik geloof juist, dat het omgekeerde het geval
is. Ik geloof, dat het veel gemakkelijker is om in een kleine
plaats dergelijke vrijheid aan de bevolking toe te staan dan
in een groote gemeente. In de eerste plaats heeft men in een
groote stad met veel grootere menschenmassa's te maken.
Het verkeer is er veel drukker. Wanneer daar de vrijheid
van beweging aan de bevolking wordt toegestaan, dan is er
veel grooter gevaar voor botsingen dan in een kleinere plaats
het geval zou zijn.
Dan woedt in een groote stad, en vooral in een zeer groote
stad als Amsterdam, de klassenstrijd veel feller dan hier en
bovendien is het aantal elementen, die gedemoraliseerd zijn
door het kapitalisme en dus zeer gaarne gebruik maken van
volksverzamelingen om minder gewenschte daden te verrichten,
in groote plaatsen veel talrijker dan in een kleine plaats.
In het bijzonder wensch ik er op te wijzen, dat naar mij
van de zijde der politieke organisaties is verzekerd, het intrekken
van het optochtenverbod te Amsterdam voor een groot deel
te danken is aan het initiatief van de politie, die meende, dat,
wanneer men wat betreft het toestaan van optochten grootere
vrijheid gaf aan de ingezetenen, juist daardoor het gevaar voor
wanordelijkheden veel geringer zou zijn.
Nu wordt ook in het praeadvies gezegd, dat de bestaande
bepaling aan de ingezetenen wel een recht geeft, doch dat
de beslissing is overgelaten aan het oordeel der autoriteiten
en dat dezen daarbij wel een zoo groot mogelijke gematigd
heid zullen betrachten. Dit vinden wij van onze zijde een
zeer gevaarlijk iets, want de slotsom is dan gewoonlijk dat de
genen, die de minderheid vormen, daarvan het slachtoffer worden.
Ook wordt gezegd, dat in woelige tijden de politie niet de
bevoegdheid kan missen om dergelijke optochten en dat de
monstratief zingen en de colportage te verbieden. Wat mis
schien mogelijk zou zijn in meer kalme tijden kan groot
gevaar voor ordeverstoring opleveren in woelige tijden. Maar
in woelige tijden hebben die politieverordeningen geen be-
teekenis, in dit opzicht ben ik het met den heer Knuttel
eens in woelige tijden beslist, als de klassenstrijd zeer fel
woedt, feitelijk de macht. Wanneer de groote massa het
noodig acht om van bepaalde vrijheden gebruik te maken,
zal zij zich daarvan niet laten weerhouden door een politie
verordening. De wetgever denkt er precies zoo over, want
laten wij eens aannemen, dat hier hetzelfde vrijgevige stand
punt werd ingenomen ten opzichte van het houden van
optochten als te Amsterdam, dat de tijden woelig werden en
dat men bang was voor ordeverstoring, dan zou de Burge
meester krachtens art. 187 der Gemeentewet de bevoegdheid
hebben om er een streep door te halen en alle optochten te
verbieden. In zulk een geval meent de wetgever, dat de Bur
gemeester zich niet behoeft te storen aan de bestaande
politieverordening en eigenhandig een politieverordening kan
maken.
Na deze bespreking in het algemeen wensch ik nu het een
en ander te zeggen van de bepalingen in het bijzonder. Het
argument, dat het hoofd der gemeente die bevoegdheid niet
kan missen in de dagen, waarin de atmosfeer zwaar geladen
is, heb ik reeds trachten te weerleggen door er op te wijzen,
dat de Burgemeester in artikel 187 van de Gemeentewet de
bevoegdheid heeft gekregen om alle optochten te verbieden.
Maar nu is een krachtig argument van de Commissie voor
de Strafverordeningen Burgemeester en Wethouders beamen
dat argument dat het wei mogelijk is in een groote stad
verschillende optochten te houden, terwijl men dan aan elk
der optochten verschillende straten aanwijst, maar dat dit in
Leiden niet mogelijk is. Deze zaak is van groot practisch
belang met het oog op de te verwachten aanvrage om op
1 Mei een optocht te houden. De vraag is dus: wanneer op
1 Mei in de binnenstad zich misschien optochten vormen van
Oranje-klanten het gebeurt gewoonlijk niet op Prinsesse-
dag is het dan mogelijk, dat in een ander gedeehe van
de stad 1 Mei-betoogers hun betooging houden? Volgens den
Burgemeester zou dat wel mogelijk zijn in Amsterdam met
zijn groote uitgebreidheid, maar niet in Leiden. Ik geloof, dat
dat onjuist is. Het zou zeer goed mogelijk zijn om ook in
Leiden een dergelijken optocht te houden in de buitenstad.
Den laatsten tijd zijn. er in Leiden aan den buitenkant van
de stad zeer uitgebreide arbeiderswijken verrezen en ik heb
vóór mij het plan van een weg, waarlangs een optocht van
een uur kan gehouden worden en waarbij de binnenstad
volkomen wordt vermeden. Wanneer de optocht begint bij
de Pasteurstraat, vervolgens gaat langs den Maresingel, de
Koningstraat, de Mauritsstraat, de Prinsenstraat, den Heeren
singel naar het Kooiterrein, het Kooiterrein door langs den
lagen Rijndijk, de Heerengracht, Nieuwe Rijn, Kraaierstraat,
Levendaal, de straten achter het Plantsoen, Rynstraat,
Oranjegracht naar de Kalvermarkt, dan is dat een optocht
van een uur, die de binnenstad geheel vermijdt. Is het niet
mogelijk om door het aanwijzen van een weg de zaak zoo
danig te regelen, dat in de binnenstad het Oranjefeest wordt
gevierd en tevens een optocht van ons plaats heeft door de
grootendeels proletarische gedeelten van de buitenstad, waar
de bevolking meer op de hand zal zijn van de 1 Mei-betoo
gers dan op die van de Oranjeklanten Het spreekt van zelf,
dat dit voor ons niet een geheel bevredigende oplossing zou
zijn, integendeel, wij zouden er ons alleen onder protest mede
kunnen vereenigen, dat ons niet op 1 Mei gelegenheid werd
gegeven een optocht te houden door de geheele stad, maar
een eenigszins bevredigende oplossing zou op die manier
althans zijn te vinden.
Zooals ik reeds zeide bestaat feitelijk te Amsterdam onge
veer de regeling zooals ik die heb voorgesteld. Daar oordeelt
de Burgemeester niet over het toestaan van de optochten
maar in het algemeen over den te nemen weg en geeft
enkele ordebepalingen, welke daarbij in aoht genomen moe
ten worden.
In de tweede plaats is daar het zingen van liederen.
Zooals u weet, Mijnheer de Voorzitter, is het zingen van
liederen voor een deel reeds geregeld in het Wetboek van
Strafrecht. Het zingen van liederen des nachts en het zingen
van oneerbare liederen, liederen, die aanstoot kunnen geven,
liederen, die in strijd zijn met de zedelijkheid, is door het
Wetboek van Strafrecht verboden. Maar het lijkt mij een
ongewenschte beperking van de vrijheid, dat over het alge
meen het zingen, dus niet van onzedelijke liederen en der
gelijke, en het zingen overdag te Leiden verboden is.