134 MAANDAG 13 MAART 1932. van een andere richting het zich zou kunnen voordoen, dat, terwijl wij reeds gelden hebben uitgegeven voor nieuwe scholen, wij met onze eigen gebouwen blijven zitten. Het heelt dan ook mij bevreemd, dat, terwijl men overal elders in den lande die reorganisatieplannen reeds vóór zich heeft gehad en daaromtrent reeds besluiten heeft genomen, onze Wethouder van onderwijs, die anders bekend staat als een voortvarend man, daarmede nog niet gekomen is. Ik zou daarom willen vragen of hij die plannen spoedig zal indienen. Kunnen wij die bijvoorbeeld in de volgende zitting vóór ons zien'? Is dat het geval, dan vraag ik, of het niet mogelijk is deze kwestie zoolang uit te stellen. Van het antwoord op die vraag hangt af de stem, welke ik zal uitbrengen. Ik zou op den Wethouder een zachten drang willen uit oefenen ik wil het ook wel met harden drang doen, desnoods door het voorstellen van een motie, als 't noodig mocht blijken om over veertien dagen met de reorganisatieplannen te komen. Ik zal voorloopig echter geen motie voorstellen en eerst afwachen wat de Wethouder zegt. De heer Wilmer. M. d. V. Ik heb door een vergissing bij het vorige punt gezegd wat ik hierbij wilde in het midden brengen. Wij hebben te doen met een voorloopige ramingen 'er komt later een meer uitgewerkte raming. Nu heeft krachtens de bepaling van het zesde lid van artikel 77 der Lager Onder wijswet over die uitgewerkte raming niet de Raad iets te zeggen, maar staat deze alleen ter beoordeeling van Burge meester en Wethouders. Ik zou willen vragen of Burgemeester en Wetnouders van hun bevoegdheid gebruik zullen maken en eenige critiek zullen uitoefenen, indien blijkt, dat de school te luxueus wordt ingericht. Er bestaat wel eenige aanleiding voor het stellen van die vraag, omdat de Eerste Leidsche Schoolvereeniging een school wil oprichten voor jongens en meisjes uit den deftigeri stand. Dus het is lang niet buitengesloten, dat zij die school ook op eenigszins luxueuze wijze zal willen inrichten. Zullen Burgemeester en Wethouders er nu tegen waken, dat deze school niet fraaier en beter wordt, dan over het algemeen een openbare school in deze gemeente is, dat deze school niet meer geld zal kosten aan de gemeentekas, dan over het alge meen in doorsnede hier een openbare lagere school kost? Het zou natuurlijk verkeerd zijn, als een bijzondere school in deze gemeente, welke bijzondere school dan ook, weelderiger ingericht zou zijn dan een openbare school. Maar in dit geval de Wethouder zal het niet kunnen ontkennen zou het in bijzondere mate ergerniswekkend zijn. Immers, wij hebben hier te doen met menschen, die volgens de wet recht hebben op een bijzondere school, maar toch nooit geld voor het bijzonder onderwijs hebben gegeven. Wanneer zij nu een bijzondere school kregen, welke hun geen geld kost en die school wat de inrichting betreft mooier zou zijn dan in doorsnee een school voor lager onderwijs in deze gemeente is, dan zou dat in de gemeente rechtmatige ergernis wekken. Daarom mijn nadrukkelijke vraag aan Burgemeester en Wethouders of zij er ernstig' tegen zullen waken, dat deze school te luxueus zal worden ingericht, wanneer hun wordt voorgelegd de uitgewerkte raming van de onkosten dezer school. De heer van der Lip. Het heeft mij genoegen gedaan, dat de heer Meijnen, die tot dusver was een tegenstander van inwilliging van een verzoek als waarover het thans gaat, nu eenigszins uit een ander vaatje getapt heeft. Heb ik den heer Meijnen goed begrepen, dan zal hij thans met het voorstel van Burgemeester en Wethouders medegaan. Alleen wenscht hij op enkele punten nog inlichtingen. Ik wil hem die gaarne geven, hoewel ik er aan moet toevoegen, dat wij dan eigenlijk min of meer komen in een beschouwing over de reorganisatieplannen. Ik spreek intusschen de hoop uit, dat de Raad op dit oogenblik niet verder op die punten zal ingaan, want wij zullen de zaken, welke de heer Meijnen besproken heeft, pas goed onder de oogen kunnen zien wan neer wij die plannen voor ons hebben. Toch wil ik het ant woord op de vragen van den heer Meijnen niet schuldig blijven. Vooreerst vraagt hij, of ons plan is de scholen aan de Mare en in de van der Werfïstraat, ofschoon niet geheel aan de moderne eischen beantwoordende, te blijven gebruiken totdat wij na den overgangstijd den toestand van de scholen beter kunnen overzien. Deze vraag kan ik bevestigend beantwoorden. Het plan is, om voorloopig nog die scholen te blijven gebruiken, omdat wij ze op het oogenblik nog niet kunnen missen, doch het zal maar voorloopig zijn, want die scholen zijn inderdaad onbruikbaar. En mocht het aantal leerlingen van de openbare school niet afnemen, dan zullen na eenigen tijd die scholen moeten opgeheven worden en vervangen door nieuwe scholen. Voorloopig is dus het plan deze scholen te blijven gebruiken in afwachting van hetgeen de reorganisatie ons zal brengen en ook in afwachting van hetgeen er gebeuren zal, wanneer de in aanbouw zijnde bijzondere scholen geopend zullen zijn. Verder heeft de heer Meijnen gevraagd, of het in ons voor nemen ligt om door verruiming van de grenzen der school- kringen aan te sturen op een voltallig bezetten der klassen, orn op die manier te komen tot vermindering van het aantal overtallige onderwijzers. Ook deze vraag kan ik bevestigend beantwoorden. Het is ons plan om de lokalen zoo vol mogelijk te maken om zoodoende het aantal overtallige onderwijzers zooveel mogelijk te beperken. Ten slotte heeft de heer Meijnen nog gevraagd, of de ver klaringen van Burgemeester en Wethouders en van den In specteur, dat wij op dit oogenblik geen school kunnen missen, definitief zijn. Ja, in zekeren zin wel; ik zeg »in zekeren zin", want wat is definitief hier op dit ondermaansche? De heer Meijnen sprak van »voor altijd", maar dat is natuurlijk niet het geval; het kan best gebeuren, dat na verloop van enkele jaren zal blijken, dat wij een school kunnen missen. Niemand kan op dit oogen blik zeggen hoe het verloop op de scholen zal zijn; niemand kan ook zeggen hoe het verloop van de bevolking zal wezen, en welke de gevolgen zullen zijn van de concurrentie, welke het openbaar onderwijs van het bijzonder onderwijs zal onder vinden. Het is mogelijk, dat over een paar jaar blijkt, dat wij een school kunnen missen, maar dan zullen wij daarmede niet in onze maag zitten, want er zullen genoeg schoolver- eenigingen zijn en blijven, welke bij de gemeente om school ruimte aankloppen. Wij zullen dan gemakkelijk een school gebouw aan zulk een vereeniging kunnen aanbieden, daar gelaten nog, dat de gemeente die gebouwen voor andere doeleinden zal kunnen gebruiken. Ik noem slechts één ding: wij hebben op dit oogenblik gebrek aan een bewaarschool en ik geloof dan ook niet, dat, als er na verloop van tijd een schoolgebouw over zal zijn, wij er verlegen mee zullen zitten. Wij zullen dan zulk een gebouw zeker voor een ander doel kunnen gebruiken. Wat verder de opmerking van den heer Groeneveld betreft, deze was weer, zooals gewoonlijk, tamelijk vaag. De heer Groeneveld schijnt een dergelijk plan te koesteren als hij in December had; hij wil aan deze vereeniging een gebouw aanbieden, ditmaal is het de Indische Postschool. Ik geloof niet, dat de heer Groeneveld zelf dat als een ernstig denk beeld zal beschouwen. Vooreerst weet hij heel goed, dat dat gebouw nog niet leeg is het kan nog wel een tijdje duren, voor die school hier verdwijnt maar bovendien, als zij leeg komt, hebben wij dat gebouw noodig voor »Matbesis". De heer Sijtsma heeft een vraag gesteld over de reorgani satie-plannen. Hij heeft er vooreerst aanmerking op gemaakt, dat die plannen zoo lang uitblijven. Ja, het spijt ook mij, dat het zoo lang duurt; ook ik had liever gezien, dat die plannen eerder bij den Raad hadden kunnen komen, maar door bijzondere omstandigheden is het niet mogelijk geweest. Burgemeester en Wethouders hebben de plannen gereed, de Inspecteur is er over -geraadpleegd en op dit oogenblik zijn zij gezonden naar de Plaatselijke Schoolcommissie en naar enkele vereenigingen op onderwijsgebied. Ik zal aan die ver- eenigingen verzoeken spoedig haar adviezen en opmerkingen aan ons kenbaar te maken en ik hoop dus, dat over een vier- of vijftal weken de plannen in den Raad zullen kunnen worden behandeld. Ik moet mij intusschen ernstig verzetten tegen het denk beeld van den heer Sijtsma om deze zaak uit te stellen, vooreerst omdat de vereeniging het huis slechts in handen heeft tot 15 Maart. Na dien datum is de eigenaar volkomen vrij tegenover de vereeniging. Dat op zich zelf is reeds een voldoende reden om de zaak niet aan te houden. Maar in de tweede plaats is het dunkt mij wenschelijk, dat de vereeni ging eindelijk eens weet waaraan zij toe is en de gelegenheid krijgt in September de school te openen. Het huis moet nog verbouwd worden en er moeten allerlei voorbereidende maat regelen worden getroffen, zoodat het tijd wordt, dat de vereeniging, wdl zij met September haar school kunnen openen, de beschikking over een gebouw krijgt. Dit is ook in het belang van de gemeente, want wij moeten bij de behandeling van de reorganisatieplannen weten, of van dien kant een school wordt opgericht, ja dan neen. Bij de indeeling van de schoolruimte en bij de verdeeling van de leerlingen over de verschillende scholen is het inderdaad van belang, dat wij weten, of met September door deze vereeniging een school zal worden geopend of niet. Wij kunnen daarop niet te veel bouwen en met cijfers werken, maar toch is het gewenscht, dat wij weten of er zulk een school komt. Met het oog daarop zou ik uitstel van deze zaak zeer betreuren. Tenslotte de vraag van den heer Wilmer. Die is het gemak kelijkst te beantwoorden van al de gestelde vragen. Ik kan er natuurlijk een bevestigend antwoord op geven. Burge meester en Wethouders zullen nauwkeurig het bestek en de verdere plannen van die vereeniging bekijken en wel degelijk zorgen, dat er geen bijzondere luxe in die school heerscht. Wij hebben geen enkele reden om luxe toe te laten en wij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 20