132
MAANDAG 43
MAART 1922.
De heer Mulder. M. d. V. Ik sluit mij aan bij de ver
klaring van den heer de Lange. De omstandigheden hebben
voor mij mede gebracht om een andere houding in dezen te
moeten aannemen, en ik zal dus tegen het voorstel van Burge
meester en Wethouders stemmen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver
volgens in stemming gebracht en met 15 tegen 14 stemmen
verworpen.
Tegen stemmende heer van Hamel, Mevrouw van Itallie
van Embden, de heeren Meijnen, Sanders, Oostdam, Kuiven-
hoven, Stijnman, Huurman, Knuttel, Bisschop, Wilbrink,
Sijtsma, Mulder, Eerdmans en de Lange.
Vóór stemmen: de heeren F. Eikerbout, Splinter, van Stralen,
Wilmer, A. Eikerbout, Piekaar, Groeneveld, van Eek,
Schoneveld, Dubbeldeman, Mevrouw Dubbeldeman—Trago en
de heeren Pera, Bots en van der Lip.
De Voorzitter. Ik maak hieruit op, dat nu dus het werk
gegund wordt aan de laagste inschrijfster, de Utrechtsche
Stoom Grofsmederij firma P. H. Hürmann te Utrecht voor
17900.-.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des
avonds te uur.
Behalve de heeren Rotteveel en Heemskerk is thans ook de
heer Knuttel afwezig.
Aan de orde is:
XX. Praeadvies op het verzoek van het Bestuur der ver-
eeniging voor Christelijk Onderwijs, om beschikbaarstelling
van gelden ten behoeve van de uitbreiding en verandering
van inrichting van de schoolgebouwen aan de Middelstegracht
en de Pasteurstraat.
(Zie Ing. St. No. 74.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Groeneveld. M. d. V. Wij zullen, wanneer althans
worden aangenomen de voorstellen in zake de bijzondere scho
len, welke op deze agenda staan, binnen een jaar een bedrag
van 924075.— aan diverse bijzondere scholen cadeau gedaan
hebben. Het zal wel duidelijk zijn, dat wij dat op den duur
niet kunnen blijven doen. En ik geloof, dat wij, als het mogelijk
is, moeten zien te voorkomen, dat aan deze mij weinig sym
pathieke schoolvereeniging dit groot bedrag wordt toegekend.
Ik zou er voor zijn, dat naar een anderen uitweg werd
gezocht. Binnenkort komt de Indische Postschool vrij en
zouden nu niet lokalen van deze school in bruikleen gegeven
kunnen worden aan deze schoolvereeniging? Dan behoeven
wij niet dit bedrag van 89000.uit te geven. Zooals ge
zegd, wij kunnen niet doorgaan met elk jaar een millioen
gulden aan de bijzondere scholen cadeau te geven.
De heer Wilmer. M.d. V. Ik wil de vrees uiten, dat bij de
verbouwing en de inrichting van deze school te veel rekening
zal worden gehouden met de bestemming van deze school,
namelijk een standenschool. Nu zegt artikel 77, 6e lid, van de
Lager Onderwijswet, dat niet de Raad, maar Burgemeester en
Wethouders bevoegd zijn, bezwaar te maken voor het geval
de school al te weelderig wordt ingericht. Alvorens mijn stem
aan dit voorstel te geven, zou ik uitdrukkelijk willen vragen,
of, indien uit de later over te leggen uitgewerkte raming
mocht blijken, dat de verbouwing en de inrichting van deze
school te luxueus worden opgevat, Burgemeester en Wethou
ders van hun bevoegdheid gebruik zullen maken om zulks te
verhinderen. Ik heb een bijzondere reden om dat te vragen.
Vooreerst, omdat in dit bijzondere geval gegronde vrees voor
een te luxueuse inrichting bestaat, want het wordt een stan
denschool. Het is de bedoeling van de Leidsche Schoolver
eeniging
De Voorzitter. Gij spreekt over punt 21, maar punt 20 is
op dit oogenblik aan de orde.
De heer Wilmer. Ik ben in de war gebracht door de speech
van den heer Groeneveld, die blijkbaar op punt 21 sloeg.
De heer Groeneveld, M. d. V. Ik was even abuis, want
ik sprak over punt 21, terwijl punt 20 aan de orde is. Het
doet echter niet veel ter zake, want ik heb bij punt 20 de
zelfde bezwaren als bij punt 21. Ik zou bij punt 20 aan dat
groote bedrag willen ontkomen, omdat de gemeente die
groote sommen doodeenvoudig niet kan betalen. Het gaat op
den duur niet. Het Rijk kan wel voorschriften geven, dat
de gemeente die groote bedragen moet toestaan, maar dan
zou het goed zijn, dat het Rijk het geld er tegelijk bij gaf.
Den laatsten tijd is, om een populaire uitdrukking te gebrui
ken, het weer niet van de lucht. Allerlei scholen moeten
verbouwd worden, de schoolbesturen vullen eenvoudig een
gedrukt formulier in, zij vragen 1 of 2 ton aan en de Ge
meenteraden moeten dat maar toestaan. Men gaat bestaande
scholen uitbreiden en nu wil men in dit geval en passant
centrale verwarming in een school aanbrengen. Dé gemeente
Leiden heeft tal van openbare scholen zonder centrale ver
warming en ik vermoed, dat het gemeentebestuur niet zoo
spoedig met voorstellen zal komen om in alle openbare
scholen een centrale verwarming aan te brengen, ik heb er
bezwaar tegen het in dit geval toe te staan.
Wij krijgen eerstdaags de Indische Postschool vrij en daarin
zullen misschien wel eenige klassen van deze school kunnen
worden ondergebracht.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik kan zeer kort zijn in
mijn antwoord aan den heer Groeneveld, wantj zooals ik
reeds meermalen heb opgemerkt, een betoog van deze strek king
gaat feitelijk tegen de wet in. De wet regelt nu eenmaal het
onderwerp en bepaalt, dat, wanneer aan bepaalde vereischten
is voldaan, de Gemeenteraad zijn medewerking moet verleenen
voor dergelijke uitgaven. Daaraan kunnen wij niet ontkomen.
Ik acht mij ontslagen van den plicht om daarop verder in
te gaan en den heer Groeneveld verder in zijne beschouwingen
te volgen. Ik heb het al meer gezegd: men kan het betreuren
of niet betreuren, maar de wet legt ons eenmaal die verplichting-
op. Het zou ons wel zoo aangenaam zijn, als het Rijk die
uitgaven voor zijn rekening had genomen, maar het is nu
eenmaal niet zoo en of wij nu al mopperen, het zal niet veel
baten. Wij moeten de wet toepassen en daarmede is het uit.
Wat aangaat het meer practische gedeelte van het betoog
van den heer Groeneveld, dat wij misschien wel eenige lokalen
van de Postschool kunnen afstaan, dat zal niet gaan, want
het betreft een verbouwing, een vergrooting van de school
en dan hebben wij volgens de wet niet het recht lokalen in
een ander gebouw aan te bieden, dat misschien ver van de
school verwijderd ligt. Als er een nieuwe school gesticht moet
worden dan kan de Gemeenteraad een gebouw beschikbaar
stellen. Voor zoover ik de wet ken, mogen wij niet zeggen
wij kunnen voor die school wel een lokaal elders beschikbaar
stellen. Het kan niet anders of de Raad moet dit voorstel
aannemen. De wet legt ons de verplichting daartoe op.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik meen, dat volgens artikel
80 der Lager Onderwijswet de gemeente zeer goed een gebouw
in bruikleen kan geven. Ik geloof niet, dat dit in strijd met
de wet zou zijn.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik heb reeds gezegd, wanneer
een vereeniging een school wil stichten, dan kan de Raad zeggen,
gelijk hier, zooals de heer Groeneveld zeker wel weet, al eens
gebeurd is: ik bied u een gebouw aan; maar ik heb niet in
de wet kunnen lezen, dat de Raad, wanneer een vereeniging
een schoolgebouw wil uitbreiden, kan zeggen: nu moet ge
hier of daar maar een lokaal nemen. Dat zou trouwens tot
ongewenschte toestanden aanleiding geven. Als er 7 klassen
zijn en één daarvan is een half uur ver van de school verwijderd,
dan zou dat niet erg bevorderlijk zijn aan den goeden gang
van het onderwijs.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik vraag het woord.
De Voorzitter. Zoo kunnen wij wel aan den gang blijven.
Als de heer Groeneveld nu voor de derde maal gesproken
heelt, dan vindt de heer van der Lip daarin weder aanleiding
om te spreken, en is het eind niet te zien.
Wanneer de Raad goedvindt, dat de heer Groeneveld voor
de derde maal het woord krijgt, dan verleen ik het hem.
13e heer Groeneveld. Het bezwaar van den Wethouder,
dat een of meer klassen van die school in een ander gebouw
ondergebracht zouden worden, is niet van zoo ernstigen aard.
Dat gebeurt thans bij de openbare school ook wel. Waarom
moet een bijzondere school zoo bijzonder in bescherming ge
nomen worden? Misschien omdat het woord «bijzondere" er
voor staat? Ik vind er geen reden voor.
Wanneer wij eindelijk eens de reorganisatie van het open
baar onderwijs zullen krijgen, dan zal het ook wel voorkomen,
dat een klasse van de bestaande scholen in een ander gebouw
onder dak gebracht zal moeten worden om de eenvoudige
reden dat er geen gelegenheid is om bij de bestaande scholen
een lokaal bij te bouwen. Dat zal niet zoo vreeselijk zijn, al
zou het natuurlijk beter en prettiger wezen dat een geheele
school in één gebouw gevestigd kon worden.
De beraadslaging wordt gesloten.