MAANDAG 13 MAART 1922. 127 De heer van der Lip. M. d.V. De heer Groeneveld heeft, naar hij meent, een leemte in ons voorstel ontdekt. Dat is echter niet het geval, want het andere deel van het verzoek van den Centralen Ouderraad, namelijk dat betreffende de beschikbaarstelling van een vergaderlokaal, stond ter competentie van Burgemeester en Wethouders en niet ter competentie van den Raad. Ik kan verder den heer Groeneveld gerust stellen, de Centrale Ouderraad heeft reeds op dat andere gedeelte van zijn verzoek van Burgemeester en Wethouders een antwoord gekregen en ik mag zeggen een bevredigend antwoord. Wat betreft de opmerking van mevrouw van Itallie, ik kan niet precies zeggen waarin de onkosten van den Centralen Ouderraad bestaan. Het betreft natuurlijk andere onkosten dan die van het huren van een vergaderlokaal. Maar er zullen zijn kosten van schrijfwerk, drukwerk en dergelijke. Dat is dan ook de reden geweest waarom wij niet hebben voor gesteld de gevraagde f 100.— te geven maar ten hoogste 100.waardoor wij eenige controle hebben op de uitgaven. Als er posten op de rekening voorkomen, die naar onze meening niet noodig waren geweest, dan zullen wij daarop aanmerking maken. Naderhand zal blijken, waaraan het geld uitgegeven is. Ik meen, dat mevrouw van Itallie daaromtrent geen bezwaar behoeft te maken. De heer Groeneveld. M. d. V. Waarom is de Wethouder zoo geheimzinnig? Hij zegt: dat andere gedeelte van het verzoek behoort tot de competentie van Burgemeester en Wethouders en die hebben reeds een bevredigend antwoord daarop gegeven. Daaruit is op te maken, dat Burgemeester en Wethouders wel een lokaal beschikbaar gesteld hebben. Maar waarom zegt men dat niet even in dit Ingekomen Stuk? Ik heb het er niet uit kunnen opmaken. Het is toch geen geheim De heer van der Lip. M. d. V. De heer Groeneveld maakt den indruk alsof hij zeggen wil: een standje moet je toch hebben Wij zijn volgens den heer Groeneveld geheimzinnig ge weest. Daar is geen quaestie van, maar ik heb mij op dit standpunt gesteld, dat de leden van den Gemeenteraad weten, dat dergelijke dingen behooren tot de competentie van ons college. Als de heer Groeneveld er even naar gevraagd had, dan had hij kunnen hooren, dat deze zaak heelemaal niet bij den Raad behoort en had hij vernomen dat reeds een gunstige beschikking door Burgemeester en Wethouders genomen is, maar ik wil voortaan wel rekening houden met het feit, dat de Raad niet op de hoogte is van verschillende bepalingen. De Voorzitter. Door den Centralen Ouderraad is een brief gericht tot Burgemeester en Wethouders met verzoek om de beschikking te mogen hebben over een lokaliteit en om een subsidie te mogen ontvangen. Op het eerste verzoek hebben Burgemeester en Wethouders geantwoord, dat de Ouderraad een lokaliteit kon krijgen, maar het tweede verzoek, tot welks beslissing Burgemeester en Wethouders geen bevoegd heid hebben, brengen zij aan den Raad over. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVI. Praeadvies op het verzoek van het genootschap «Kennis is Macht" om toekenning van extra-subsidies over de jaren 1920 en 1921. (Zie Ing. St. No. 68.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou gaarne willen ver nemen hoe groot de toeneming van de salarissen, welke aan de leeraren zijn uitgekeerd, is geweest, vergeleken bij vroeger. Ik heb de bedragen der salarissen, welke bij de stukken zijn overgelegd, gezien, maar ik weet niet of gedurende de laatste jaren de toeneming 100% dan wel 125% heeft bedragen en, waar uit de argumentatie blijkt, dat dit aangevraagde bedrag vooral voor salarissen zal gebruikt worden, zou ik in dezen gaarne worden ingelicht. De heer van der Lip. M. d. V. Ik kan op de vraag van den heer Eerdmans geen antwoord geven. Als men dergelijke futiele dingen wil vragen, is het gewenscht dat even tevoren aan den betrokken Wethouder mede te deelen, want een Wethouder kan onmogelijk op elke vraag direct antwoorden. Ik weet niet hoe groot het verschil tusschen de vroegere salarissen en de tegenwoordige is in percenten uitgedrukt. De heer Eerdmans had dat trouwens in de stukken zelf kunnen nagaan. Ik weet bet percentage op dit oogenblik niet, maar het verschil is aanmerkelijk hoog. De heer Eerdmans. M. d. V. Het feit, dat de Wethouder mij op mijn vraag geen antwoord kan geven, maakt mij het uitbrengen van mijn stem zeer moeilijk, want de Wethouder vergist zich, als hij meent, dat, hetgeen ik wensch te weten, in de stukken, welke ter tafel zijn geweest, ware te vinden. Men zou daarvoor de bedragen van jaren geleden moeten hebben. Het was zeker gemakkelijk geweest, indien ik tevoren den Wethouder in kennis had kunnen stellen, dat ik voor nemens was die vraag te doen, maar dan had ik de gelegen heid moeten hebben zoo lang tevoren de stukken in te zien, dat daarvoor voldoende tijd beschikbaar was. Ik heb echter de stukken niet vóór Zaterdag kunnen inzien, zoodat ik den Wethouder niet heb kunnen waarschuwen. Er wordt geargumenteerd, dat het geld, dat gevraagd wordt, voor de salarissen zal worden gebruikt en aangezien de salarissen van de vakonderwijzers de laatste jaren aan merkelijk zijn verhoogd, rijst de vraag of het toestaan van dit geld wel gerechtvaardigd is in verband met den toestand der gemeentefinanciën. Het antwoord, dat ik op die vraag moet geven, hangt af van de vraag hoeveel de salarissen ge stegen zijn vergeleken bij vroeger. De heer van der Lip. M. d. Y. De heer Eerdmans kan zich te zijner verontschuldiging niet beroepen op de omstandigheid, dat hij pas Zaterdag de stukken heeft kunnen inzien. Als hij mij hedenmiddag bij den aanvang van de vergadering had gewaarschuwd, zou hij nu direct antwoord op zijn vraag hebben gekregen, want dan had ik het op de ai'deeiing even kunnen laten nagaan. Er is echter nog iets. De salarissen der leeraren zijn door den Minister vastgesteld en, als de Gemeenteraad die salarissen nu zelfstandig ging beoordeelen en ze niet uitkeerde, zou het Rijkssubsidie voor de school in gevaar worden gebracht. De heer Eerdmans. Men behoeft die salarissen niet uit te keeren. De heer van der Lip. Dat is mijns inziens wel het geval. Het Rijk geeft ook aan deze inrichting subsidie en het eischt nu eenmaal, dat men voor de leeraren aan dergelijke inrichtingen de salarissen regelt overeenkomstig den leidraad van den Minister. De heer Eerdmans verkrijgt voor de derde maal het woord en zegt: M.d. V. In dit Ingekomen Stuk staat, dat men een bedrag van 2235.zal tekort komen als wij onze subsidie niet verhoogen. Er wordt gezegd »Dit bedrag zal wel in eerste instantie op den salarispost worden ingehouden, aangezien de Minister in zijne circulaire van 2 Maart 1922 opnieuw heeft bepaald, dat aan salarissen niet meer mag worden uitgekeerd, dan wat daarvoor aan Rijks-, Provinciale- en Gemeentelijke subsidiën wordt ont vangen." Deze woorden bewijzen dus, dat hier geargumenteerd wordt: als wij dit bedrag nieL nog geven, dan krijgen die menschen dat traktement niet. Die woorden bewijzen dat niet juist is de argumentatie van den Wethouder: als wij deze verhooging niet 'toestaan, stellen wij de geheele Rijkssubsidie in gevaar. Ik blijf er bij, deze woorden beteekenen: als wij dit bedrag niet toestaan, dan krijgen die menschen dat minder aan traktement. Naar aanleiding van deze passage in het Ingekomen Stuk zou ik willen weten: is het traktement nu zooveel verhoogd, dat dit voor die menschen een groote onbillijkheid zou zijn? Ik zou gaarne hieromtrent inlichtingen willen hebben. Misschien zou dit punt tot van avond aangehouden kunnen worden, dan kan de Wethouder die inlichtingen geven. Ik stel dus voor de behandeling van dit punt aan te houden tot hedenavond. De heer van der Lip. M. d. V. Het lijkt mij niet noodig deze zaak aan te houden. Die salarissen zijn nu eenmaal vastgesteld en het is toch billijk dat wij ons daaraan houden. De heer Eerdmans beroept zich op een passage in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, maar men vergete niet dat het gaat over het afgeloopen jaar. In het vervolg zal de Minister, als hij de subsidie vaststelt, zeker wel vragen of de door hem vastgestelde salarissen ook worden uit gekeerd. Nu moge het voor 1921 niet zijn voorgeschreven, in het vervolg zal dat, dunkt mij, wel zoo zijn. De Minister rekent bij de bepaling van het subsidie op de uitbetaling van de gewone salarissen. De Voorzitter. Ik heb het volgend voorstel van den heer Eerdmans ontvangen: «Ondergeteekende stelt voor punt 16 aan het eind der agenda te plaatsen." Het voorstel van den heer Eerdmans wordt voldoende ondersteund en kan mitsdien een onderwerp van beraad slaging uitmaken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 13