MAANDAG 20 FEBRUARI 1922. 91 De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou willen vragen of het uw opvatting is, dat, als dit voorstel wordt afgestemd, dat bedrag van f 2500.is toegestaan? De Voorzitter. Neen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik zou gaarne willen weten waarin de verbouwing, welke zal plaats hebben, zal bestaan. De heer Bots. M. d. V. Ik weet niet of Dr. Knuttel ter plaatse is geweest. Het is een klein vertrek achter de voor zaal; aan den voorkant zal een deur verplaatst worden en aan twee andere kanten zal het worden afgeschut. Ik kan het moeilijk nader preciseeren. De heer Knuttel. Ik bedoel of er niets uitgebroken wordt. De heer Bots. Neen, ik heb niet bemerkt, dat er iets, dat antiek is of dai aardig is om te bewaren, wordt weggebroken. De verbouwing zal aan de bovenruimte ten goede komen, omdat hetgeen er vervallen uitziet, zal opgeknapt en ver- frischt worden. De heer Wilbrink. M. d. V. De heer Oostdam bestrijdt het voorstel van Burgemeester en Wethouders uit zuinigheids- overwegingen, omdat het te veel kost, en de heer Dubbelde- man bestrijdt het, omdat het te weinig kost en zegt: doe er nog maar een paar duizend gulden bij. Waar de directeur van den Markt- en Havendienst zelf zegt niet meer ruimte noodig te hebben en hij zelf dat het best kan beoordeelen, zie ik geen reden om hem meer ruimte te geven. Komt de tijd, dat hij meer ruimte noodig heeft, dan kunnen wij daar omtrent nader beslissen. Waar hij zegt ruimte te over te hebben, is het niet noodig meer ruimte beschikbaar te stellen. Ik vrees, dat, als er zooveel ruimte is, er gezegd zal worden: het is te gek om, waar er zoo veel ruimte over is, daarin zoo weinig personeel te hebben, wij zullen nog een paar ambtenaren aanstellen Als de heer Oostdam meent, dat een kantoorlokaal goed- kooper is te krijgen, dan wijs ik er op, dat dit ook ingericht moet worden en wij de kasten en het meubilair ook niet voor niets krijgen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. De heer Wilbrink stelt de zaak verkeerd voor. Als de directeur van den Markt- en Havendienst genoegen neemt met het kantoor, dat er volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal 'komen, dan is dat, omdat hij niet durft vragen om de ruimte, die door het muziekcorps wordt gebruikt, en omdat men geen andere gelegenheid kon vinden. Maar indien hij had durven denken dat wij dat groote lokaal zouden willen beschikbaar stellen, zou hij om die ruimte wel hebben gevraagd. Üe Voorzitter. Blijkbaar blijft steeds betzelfde misverstand van de vorige keer bestaan. Men wil beweren, dat het 't beste zou zijn om de zaal, waar het Leidsch Muziekcorps thans zijn repetities houdt, te nemen, maar dat zal meer kosten, want dan zal de inrichting en de exploitatie veel duurder worden. Wij moeten zooveel mogelijk op de kleintjes passen. In die zaal zijn nog aardige zaken en die zouden niet meer tot haar recht komen, als men daar kasten ging timmeren; daar zou de toestand er niet beter op worden. De heer Dubbeldeman zegt, dat men ook losse kasten zou kunnen nemen. Dat is zoo; maar waar nu, bij aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, verbouwd zal worden, wordt niets bedorven. Men bedenke wel, zoo'n kantoortje voor den Directeur van den Markt- en Havendienst dient hoofdzakelijk om gelegenheid te geven menschen te spreken, de boeken op te bergen en er een kleinen lessenaar te plaatsen. Zoo'n vertrek behoeft niet groot te zijn en men kan het er aangenaam warm stoken. En verder, zooals de heer Bots gezegd heeft, als het kantoortje daar komt, dan heeft de Directeur nauw contact met den klerk, die beneden in het Waaggebouw zit. Ik geloof dan ook, dat men op geen andere manier beter of goedkooper zou kunnen klaar komen. Wanneer het praeadvies verworpen wordt, dan zullen wij hoogstwaarschijnlijk met een plan moeten komen, dat duurder is, waar weet ik niet, maar zeker niet op de voorkamer van de Waag. Dit zou een van de duurste dingen zijn, tenzij men een kamertje gaat maken in dat lokaal, maar aldus zouden de exploitatiekosten hooger zijn en men zou het Waaggebouw daardoor ook bederven. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, opnieuw in stemming gebracht, wordt met 17 tegen 10 stemmen aan genomen. Vóór stemmende heeren Meijnen, Schoneveld, F. Eikerbout, Wilbrink, Splinter, Kuivenhoven, Huurman, Wilmer, Groene- veld, Stijnman, Knuttel, Heemskerk, Mulder, Pera, Bots, de Lange en van der Lip. Tegen stemmen: de heeren Oostdam, van Stralen, Piekaar, A. Eikerbout, Bisschop, van Eek, Dubbeldeman, Sijtsma, Eerdmans en mevrouw DubbeldemanTrago. XI. Praeadvies op de adressen van B. Kopuit e. a. en van den Leidschen Marktkoopliedenbond »Ons Belang", in zake de definitieve plaatsbepaling voor het houden van de algemeene Zaterdagsche dag- en avondmarkten. (Zie Ing. St. No. 36.) De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend nader adres van den Leidschen Marktkooplieden bond »Ons Belang" en het voorstel van den heer Sijtsma, luidende Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ondergeteekende heeft de eer u voor te stellen met be trekking tot punt 11 der agenda voor de vergadering van Maandag 6 Februari a. s. te besluiten, dat de algemeene Zaterdagsche dag- en avondmarkten met ingang van 1 April a. s. definitief worden verplaatst naar de Vischmarkt, Koorn- beurs, Botermarkt, Hoogstraat, Nieuwe Rijn en zoo noodig ook naar de Nieuwstraat. K. Sijtsma. Leiden, 3 Februari 1922. Het voorstel van den heer Sijtsma wordt voldoende onder- steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. Het praeadvies van Burgemeester en Wet houders heeft mij teleurgesteld. In Augustus 1921 zijn verschillende adressen te dezer zake ingekomen en toen hebben wij op voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten om die ter zijde te leggen en voor kennisgeving aan te nemen, omdat wij een eerlijke proef wilden nemen om te weten waar de kramers het liefst met hunne tenten en kramen zouden willent zijn. Het is zomer geweest en herfst, haast 'is de winter voorbij en spoedig zal het voorjaar er zijn. Eeri proeftijd naar het mij voorkomt waarmee men zeker kan volstaan. En daarbij hebben wij deze ervaring opgedaan, dat de marktkooplieden in het algemeen aan de Vischmarkt willen zijn. De proef is eerlijk en zonder pressie van de zijde der koop lieden genomen en het resultaat is geweest, dat het over- groote deel niet op de Beestenmarkt wil zijn. Als men daar een kijkje gaat nemen, ziet men, dat daar anderhalve kraam staat, terwijl op de Vischmarkt alles vol is tot aan den Nieuwen Rij" toe. Nu meende men eens te moeten beslissen teneinde de markt op één plaats te krijgen. Ieder ziet wel in dat er voor twee plaatsen geen reden van bestaan is. Enkele adres santen ik geloof, min of meer onder leiding van de ambtenaren van het Marktwezen komen vragen om de markt op de Beestenmarkt te behouden, waartegenover staat dat tientallen meer op het behoud der Vischmarkt aandringen. Ik begrijp niet hoe Burgemeester en Wethouders onder deze omstandigheden nogmaals in overweging kunnen geven de proef nogmaals voort te zetten, dit jaar de zaak nog eens aan te zien en daarna een beslissing te nemen. De directeur van den Markt- en Havendienst zegt, dat de kooplieden telkens over die zaak „zeuren", en nu had ik gehoopt, dat eerst Burgemeester en Wethouders en daarna de Raad zouden zeggen: wij moeten eindelijk eens van dat. gezeur af zijn, wij zullen de markt maar weer naar het midden der stad brengen en haar niet langer houden op de Beestenmarkt, waar zij geen kans van slagen heeft. Ik begrijp niet hoe Burgemeester en Wethouders zijn gekomen tot het standpunt, dat zij thans innemen. De directeur van den Markt- en Havendienst heeft van den aanvang af het droombeeld gehad, dat de Zaterdagsche- en de avondmarkt een groote markt moest worden en dat die moest komen op een groot terrein en eindelijk viel daar voor het oog op de Beestenmarkt. Hij heeft het weten ge daan te krijgen, dat de Marktcommissie en Burgemeester, en Wethouders met hem meegingen en dat de markt daar kwam. Ik heb indertijd daarvoor wel iets gevoeld, omdat ik meende, dat de menschen, die in den omtrek van de Vischmarkt wonen, er tegen waren, dat de markt daar zou blijven en er schade door in hun zaken leden. Dat is ook gesuggereerd aan de Raadsleden, maar het schijnt niet zoo geweest te zijn; zoodra de markt daar was verdwenen, wilden zij de markt er gaarne terug hebben, want die levendigheid konden zij niet missen ook niet voor hun nering. Dat argument verviel dus. Er was nog een argument waarom de markt daar moest verdwijnen. Dat was gelegen in het gevaar voor het verkeer,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 7