MAANDAG 20 FEBRUARI 1922. 89 Burgemeester en Wethouders in beroep kunnen komen bij den Gemeenteraad. Op zichzelt is dit een goede bepaling, maar er is een bezwaar aan verbonden, namelijk het bezwaar, dat die persoon op geen enkele wijze de gelegenheid heelt persoonlijk zijn belangen te behartigen, wat wel het geval zou zijn, indien de zaak, alvorens door den Raad te worden beslist, in commissie zou worden besproken, bijvoorbeeld zooals wat betreft strafoplegging de zaak in de commissie voor advies kan besproken worden. Nu zou ik aan artikel 12 willen toevoegen de bepaling, dat de Gemeenteraad geen beslissing neemt vóórdat daarover een commissie gehoord is, en daaronder zou ik dan willen ver staan de commissie van advies, bedoeld in artikel 35 der verordening op den rechtstoestand van de gemeente-ambtenaren. Het zou alleen kunnen zijn, dat er formeele of andere bezwaren tegen bestaan, dat die commissie dergelijke aan gelegenheden zal behandelen, omdat die commissie alleen bevoegdheid heeft in verband met aan gemeente-ambtenaren opgelegde straffen. Maar als er geen overwegende bezwaren tegen bestaan zou ik willen, dat die commissie adviseerde in geval van beroep, ingevolge dit artikel door gemeente-ambte naren op den Raad ingesteld. De heer Pera. M. d. V.Slechts een enkele opmerking. Wat de heer van Stralen wenscht is ook bij Burgemeester en Wethouders ter sprake gekomen en na alles te hebben overwogen hebben zij geen reden gevonden om die commissie er in te betrekken. Waarom? Omdat in het algemeen gezegd kan worden, dat deze zaken van zoo eenvoudigen aard zijn om ze te beoordeelen, dat, wanneer men zich niet met de beslissing van Burgemeester en Wethouders kan tevreden stellen, het voor de Raadsleden afzonderlijk gemakkelijk ge noeg is zich er een gedachte over te vormen. Het betrekken van die commissie in deze zaken zou weer een geheel on- noodige vermeerdering van werkzaamheden zijn. Stonden wij voor ingewikkelde zaken, die van alle kanten moesten worden beschouwd en waarbij allerlei dingen ter sprake konden worden gebracht, dan was het anders, maar in den regel staat men voor een »ja" of een »neen" en is het slechts de kwestie hoe men er over wil oordeelen en hoe men er zich over wil uitspreken. Burgemeester en Wethouders, die de zaak wijd en breed hebben overwogen, blijven er bij, dat er geen reden is er weer een afzonderlijke commissie in te betrekken. Waar de zaak zoo noodig toch bij den Raad kan en zal worden ge bracht, zal er voldoende gelegenheid wezen recht te doen, zooals men verlangt. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou den heer van Stralen willen doen opmerken, dat artikel 12 niet verbiedt een bepaalde commissie voor dat doel in te stellen. Ik stel mij de zaak aldus voor, dat, als hier zulk een zaak in hooger beroep wordt be handeld, de Gemeenteraad zal beslissen hoe die zaak zal worden afgedaan. Het kan een eenvoudige zaak zijn en dan kan de Raad onmiddellijk een beslissing nemen of het kan een zaak wezen van meer ingewikkelden aard en dan zie ik niet in, dat het aan den Raad verboden zou zijn een commissie te benoemen om die zaak voor te bereiden. De heer van Stralen behoeft dunkt mij bet artikel dan ook niet te amendeeren, want het zal niet altijd noodig zijn dat een commissie de zaak van te voren onderzoekt; maar bestaat daartoe in een bepaald geval wel aanleiding, dan verbiedt artikel 12 niet een commissie te benoemen. De Voorzitter. Is de commissie, waarop de heer van Stralen het oog heeft, wel de meest geschikte in dit geval? Geldt het een ingewikkeld en ernstig geval, dan moet de Raad vrij zijn om die personen te benoemen in een commissie van onderzoek, die de Raad geschikt acht om de zaak au fond te behandelen, maar om een commissie, die als regel alleen heeft te adviseeren over het inhouden van een paar vrije dagen bij wijze van straf en dergelijke zaken meer, feitelijk te laten beslissen over gewichtige aangelegenheden als waarover het hier zou kunnen gaan, acht. ik niet gewenscht. Het is beter, dat de Raad in bijzondere gevallen een commissie ad hoe benoemt. De heer van Stralen. M. d. V. Hetgeen de heer van der Lip heeft gezegd zie ik anders in. Het blijkt uit de ervaring, dat er heel veel moet gebeuren, wil de Raad een commissie van onderzoek benoemen. Regel zal wel wezen, als een ambtenaar bij den Raad in beroep komt, dat Burgemeester en Wethouders een advies omtrent de zaak geven en de Raad zich daarbij aansluit. Nu is mijn bedoeling door den Raad blijkbaar niet goed begrepen. Het is wenschelijk, dat de betrokken personen gelegenheid krijgen hun belangen persoonlijk te verdedigen, en die gelegenheid bestaat hier in het geheel niet. Ik heb althans in de verordening niet een bepaling kunnen vinden, dat, indien Burgemeester en Wet houders een besluit nemen, de betrokken persoon in de gelegenheid zal worden gesteld door hen te worden gehoord. Het staat dus vast, dat, wanneer Burgemeester en Wet houders een besluit nemen, waai door iemand zijn belangen benadeeld acht, die persoon geen gelegenheid krijgt zijn belangen te verdedigen. Daarom heb ik gedacht, dat het wenschelijk zou zijn, dat de betrokken persoon zich, behalve schriftelijk tot den Raad, ook tot die commissie zou kunnen wenden om voor haar zijn belangen te verdedigen. Als het nu mogelijk was, dat de betrokken persoon, die aan den Raad adresseerde, ook gelegenheid kreeg zijn adres persoonlijk bier toe te lichten dan was het wat anders, maar dat kan nu eenmaal niet. Maar wat voor bezwaar kan er nu tegen zijn dat, alvorens de Raad in dergelijke zaak beslist, eerst die commissie wordt gehoord? Er komen bijvoorbeeld toch elke Raadsvergadering reclames in, die worden dan automatisch gesteld in handen van de reclame-commissie, hoewel de Raad daarop ook beschikt, en later neemt de Raad een besluit naar aanleiding van die reclames na advies van de reclame commissie. Zoo zou bij het inkomen van dergelijk adres voorgesteld worden het te stellen in handen van de commissie van advies voor de rechtspositie der ambtenaren en dan zullen wij er later van hooren. Wat bezwaar kan daartegen bestaan? Dan heeft de be trokken persoon in elk geval de voldoening dat hij de gelegen heid gehad heeft zich te verdedigen. Deze strekking zou mijn amendement hebben. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik geloof niet, dat de heer van Stralen hier hetgeen hij bedoelt, zoo goed voor elkaar krijgt als hij zich dat indenkt. Hij wil toch dat, alvorens de zaak bij den Raad in be handeling komt, de Commissie van advies voor de ambtenaren of werklieden zaken er in gekend wordt. Nu wijs ik erop, dat de commissiën van advies per slot van rekening alleen een adviseerende stem hebben en dus geen bindende uitspraken kunnen geven, zoodat men dus ten opzichte van het beroep ingevolge deze ontwerp-verordening veel veiliger is bij den Raad. Bovendien, wanneer de zaak zoo ingewikkeld mocht zijn dat naar het oordeel van de meerderheid der Raadsleden dieper op een zaak moet ingegaan worden dan in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders gedaan is, dan lijkt het mij toch toe dat zoo'n persoon veel sterker wat betreft de verdediging zijner zaak staat, indien hij door een Raadeommissie gehoord wordt dan wanneer hij alleen gehoord wordt door een commisie van advies. Immers, de commissiën van advies zijn volgens het voor haar geldend reglement alleen gerechtigd om advies uit te brengen aan Burgemeester en Wethouders en niet aan den Raad. Hoe goede bedoelingen de heer van Stralen ook moge hebben wat betreft de personen, die het hier betreft, ik geloof dat veel veiliger is de weg, die door Burgemeester en Wet houders wordt voorgesteld, vooral nu de heer van der Lip zegt, dat het niet buitengesloten is dat voor zoo'n zaak een commissie ad hoe uit den Raad gevormd zou kunnen worden. De heer van Stralen heeft niet het juiste inzicht in deze zaak en ik zal mij houden aan het idee van Burgemeester en Wethouders. De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil mededeelen na wat de heer Heemskerk gezegd heeft, dat ik mijn amendement maar niet zal indienen, want als de heer Heemskerk als de beste uit zijn fractie zegt, dat hij het er niet mede eens is en dus tegen het amendement zal stemmen, dan weten wij wel hoe het ermede gaat. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 12 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 13 en 14 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. (De heeren A. Eikei bout en Knuttel waren inmiddels ter vergadering gekomen.) X. Herstemming over het voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor het maken en inrichten van een kantoor voor den Markt- en Havendienst in het Waaggebouw. (Zie lng. St. No. 44.) De Voorzitter. De heer Bots heeft mij verzocht voor te stellen om de beraadslaging over dit voorstel nog even te heropenen, ingevolge artikel 32 van het Reglement van Orde, dat aldus luidt: »Bij toepassing van artikel 50 al. 2 der Gemeentewet beslist de vergadering of vóór de stemming de beraadslaging zal worden heropend.''

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 5