33 In zijn hieronder afgedrukt adres verzoekt het Bestuur der Leeszaal op de daarin aangevoerde gronden, de gemeen telijke subsidie aldus te willen regelen, dat deze geleidelijk stijgt, tot het bedrag waarop zij op 1 Januari 1924 zal moeten worden gesteld en wel op 1 Januari 1922 3000. op 1 Januari 1923 f 3750.en op 1 Januari 1924 f 4300. Tegen inwilliging van dit verzoek bestaat bij ons College geen bezwaar. Was de Leeszaal met de verhooging voor 1921 gebaat ten opzichte van de kosten van de noodzakelijke salarisverhoogingen, zij zal, met het oog op de stijging der overige kosten, niet geholpen zijn, indien de gemeentelijke subsidie tot 1924 onveranderd blijft en dientengevolge ook de Rijkssubsidie belangrijk lager blijft, dan wat de Leeszaal volgens de Rijksregeling zou toekomen. (Het op de begroo ting voor 1922 geraamde nadeelig saldo der exploitatie over 1921 bedraagt reeds 1795.Wordt de gemeentelijke subsidie op 1 Jan. 1922 verhoogd met ƒ500.dan zal de Rijkssubsidie .stijgen met ƒ400.de voorgestelde ver hooging op 1 Jan. 1923 zal aan de Leeszaal opnieuw 750.— van de gemeente en 600.van het Rijk ten goede doen komen en die op 1 Jan. 1924 wederom 600.van de gemeente en ruim 400.van het Rijk. Deze geleidelijke verhooging voorkomt verder, dat de begrooting voor 1924 plotseling met een hoogere subsidie van 1800.moet worden belast. Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging te besluiten: 1°. de subsidie voor de Openbare Leeszaal en Bibliotheek „Reuvens" aldus te regelen, dat zij zal bedragen vanaf 1 Januari 1922 3000.per jaar, vanaf 1 Januari 1923 ƒ3750.per jaar en vanaf 1 Januari 1924 zoodanige som als zij volgens de Rijkssubsidieregeling zal moeten beloopen, zulks in verband met de Provinciale subsidie en het aantal inwoners op dat tijdstip; 2°. de voor de verhooging van de subsidie voor 1922 benoodigde som van 500.te onzer beschikking te stellen, door vaststelling van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving dienst 1922. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven waarvan dit bedrag van ƒ500.wordt afgeschreven, is nog/122075.beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen; het Bestuur van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek „Reuvens", dat de Leeszaal over 1920 een te kort heeft gehad van ruim 1700, dat de rekening over 1921 uit den aard der zaak nog niet is vast te stellen, maar dat nu reeds wel vaststaat, dat de inkomsten de uitgaven niet geheel zullen dekken, dat verhooging der subsidies daarom dringend noodig is; dat wegens de bestaande rijkssubsidieregeling verhooging van rijkssubsidie alleen te verkrijgen is, indien de gemeente lijke subsidie verhoogd wordt; dat, indien 1 Januari 1924 gemeentelijke en provinciale subsidie samen niet 5587.bedragen, alle subsidie van het Rijk vervalt, waarmee het bestaan der leeszaal gemoeid is; dat het provinciaal subsidie 1320 bedraagt; dat dus 1 Januari .1924 het gemeentelijk subsidie 4300 zal moeten bedragen; redenen, waarom het Uw college verzoekt het daarheen te willen leiden, dat het gemeentelijk subsidie geleidelijk wordt verhoogd en bv. 1 Januari 1922 gebracht wordt op 3000, 1 Januari 1923 op 3750, 1 Januari 1924 op 4300. 't Welk doende enz. Leiden 2 Dec. 1921. J. P. Kuenen, Voorzitter. J. E. Kroon, Secretaris. ro. 74. Leiden, 2 Maart 1922. Bij de op 23 Januari j.l. om praeadvies in onze handen gestelde adressen verzocht het bestuur der Vereenigïng voor Christelijk onderwijs (vroeger genaamd Yereeniging voor Christelijk onderwijs ten beho'eve van on- en minvermogen den) alhier, ten behoeve van de uitbreiding en verandering van inrichting van de schoolgebouwen aan de Middelste gracht en de Pasteurstraat, in verband met de invoering van het 7e leerjaar, de benoodigde gelden beschikbaar te stellen. De uitbreiding en verandering omvat voor het gebouw aan de Middelstegracht het bijbouwen van een schoollokaal voor 36 leerlingen, van een kamer voor het hoofd, van een magazijnkamer voor leermiddelen en van privaten en het maken van eene centrale verwarmingsinstallatie en voor het gebouwaan de Pasteurstraat het bijbouwen van tweA schoollokalen, elk bestemd voor 36 leerlingen, en van een kamer voor een tweede hoofd, verder het splitsen van het gebouw in twee deelen, elk voor 7 klassen, en uitbreiding van de centrale verwarming. Het gebouw aan de Middelstegracht telt thans 6 lokalen, dat aan de Pasteurstraat 12 lokalen. Ka de verbouwing zullen de gebouwen dus respectievelijk 7 en 14 lokalen be vatten. De bijbouw van de school aan de Middelstegracht zal worden gesticht op een terrein, dat door amotie van de opstallen vrij zal komen. De geraamde waarde van dat terrein met opstallen is overeenkomstig artikel 77, 7e lid der Lager-Onderwijswet 1920 in de voorloopige raming van kosten opgenomen. Taxatie van het terrein zal overeen komstig de wettelijke bepalingen geschieden. De kosten, welke met de uitbreiding en verandering gemoeid zijn, worden voor het gebouw aan de Middelste gracht met inbegrip van de geraamde waarde van den grond op 42780. en voor het gebouw aan de Pasteurstraat op 49295. geraamd. Vermits is gebleken, dat de uitvoering der werken op de meest eenvoudige, doelmatige en goedkoope wijze zal plaats vinden en het bestuur de wettelijke voorschriften in acht heeft genomen, geven wij U in overweging: a. te besluiten medewerking te verleenen aan de Vereeni- ging voor Christelijk Onderwijs alhier, tot de uitbreiding van hare schoolgebouwen aan de Middelste gracht en aan de Pasteurstraat en verandering van de inrichting van de gebouwen, een en ander overeenkomstig de aanvrage; h. over te gaan tot vaststelling van den hierbij over gelegden suppletoiren begrootings,staat groot 92075. ten einde ons College in staat te stellen de voor de uitbrei ding van de schoolgebouwen en verandering van de inrichting dier gebouwen benoodigde gelden te zijner tijd ter beschikking van het Schoolbestuur te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. K°. 75. Leiden, 3 Maart 1922. Bij besluit van Gedeputeerde Staten dezer provincie d.d. 24 Januari/7 Februari j.l. wérd aan de gemeente Leiden vergunning verleend voor den aanleg en de exploitatie van een hoogspanningslijn, uitgaande van den bestaanden kabel onder de gemeente Waddinxveen en loopende tot een in de kom der gemeente Zevenhuizen op te richten hoogspannings station ten behoeve van de levering van draaistroom aan laatstgenoemde gemeente. Artikel 6 der voorwaarden, waaronder deze vergunning werd verleend, bepaalt echter dat de vergunning geacht wordt niet gegeven te zijn, indien niet binnen een maand na dagteekening van het besluit door den Gemeenteraad van Leiden aan Gedeputeerde Staten is ingezonden eene verklaring, inhoudende dat hij de vergunning onder de daarbij gestelde voorwaarden aanvaardt. Aangezien nu tegen aanvaarding der voorwaarden onzerzijds geenerlei bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging tot het inzenden der bedoelde verklaring te besluiten. De beschikking waarbij bedoelde vergunning werd verleend is in de Leeskamer ter lezing nedergelegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. K°. 76. 'Leiden, 3 Maart 1922. Bij ons voorstel van 21 October 1921 (Ingek. Stukken no. 344) gaven wij Uwe Vergadering in overweging, geen gelden voor het dempen van de slooten langs de Roode- en de Wittelaan beschikbaar te stellen en de desbetreffende motie's van Uw medelid, den heer Dubbeldeman, mitsdien niet aan te nemen, een en ander op grond van de omstan digheid, dat wegens gebrek aan behoorlijke medewerking van de N.V. v/h Gebr. de Graaff de bedoelde demping ge heel voor rekening van de gemeente zou komen en ons College deze laatste niet geroepen achtte, om deze werken geheel op eigen kosten uit te voeren. Tijdens de behandeling van deze zaak in Uwe Vergade ring van 31 October 1921 werden deze motie's echter door den voorsteller ingetrokken, nadat onzerzijds was mede gedeeld, dat de onderhandelingen met de N.V. v/li. Gebr.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 37