30
hebben. Het is nu eenmaal regel, dat op de laagste inschrij
ving, mits acceptabel, wordt ingegaan en zij, die inschrijven
en daarvoor onkosten maken, veronderstellen terecht, dat
de aanbesteder aan dien regel de hand zal houden. Zelfs
al doen zich derhalve omstandigheden voor, welke gunning
aan een ander dan den laagsten inschrijver voor den aan
besteder om de een of andere reden wenschelijk maken, dan
nog zijn wij van meening, dat afwijking van bovenbedoelden
regel op een onjuist beginsel zou berusten en in aannemers-
kringen een gevoel van onzekerheid zou teweeg brengen,
hetgeen allerminst gewenscht zou zijn. Vandaar, dat er bij
ons College tegen opdracht van de levering aan de .N. V.
Hollandsche Constructie Werkplaatsen bedenkingen van
principiëelen aard zijn gerezen. Hiertegenover staat echter,
dat ook wij het met de Commissie van Fabricage van zeer
groot belang achten, dat zooveel mogelijk elke gelegenheid,
die zich voordoet tot bestrijding of voorkoming van
werkloosheid, worde aangegrepen. Om deze reden zijn
wij dan ook, na ampele overwegingtot een bevesti
gende beantwoording van de bovenvermelde vraag ge
komen. Zonder dat wij derhalve ten aanzien van de
gunning van werken het hier weergegeven en o. i. eenig
juiste standpunt in het algemeen wenschen te verlaten,
hebben wij gemeend, in de gegeven buitengewone omstan
digheden U bij liooge uitzondering en uitsluitend met het
oog op de huidige werkloosheid te moeten voorstellen den
bovenbouw der bruggen op te dragen aan de N.V. Holland
sche Constructie Werkplaatsen alhier. Ook de plannen van
deze fabriek voldoen aan de gestelde eischen en op het
gebied van de vervaardiging van ijzeren ophaalbruggen heeft
ook zij een goeden naam. Hare inschrijving is daarbij slechts
500.— hooger, dan die van de firma Hörmann. Zooals uit
het rapport van de Commissie van Fabricage blijkt, bestaan de
kosten van het werk voor een niet gering deel uit arbeids-
loonen, welke natuurlijk bij gunning aan de Leidsche firma
in belangrijk meerdere mate aan Leidsche arbeidskrachten
ten goede zullen komen, dan bij gunning aan de Utrechtsche
firma het geval zou zijn.
Onder mededeeling, dat wij het intusschen volkomen zouden
kunnen begrijpen en billijken, zoo er bij Uwe Vergadering
bezwaren bestonden, om in dezen de gewone gedragslijn te
verlaten en van het juiste beginsel af te wijken, geven wij
U op de boven aangegeven gronden, overeenkomstig het
gevoelen van de Commissie van Fabricage, in overweging
de vervaardiging c.a. van de bovenbouwen van de Kraaier-
brug en de Pauwbrug ondershands op te dragen aan de
N.V. Hollandsche Constructie Werkplaatsen te Leiden voor
18400.—.
Aan den Gemeenteraad. P>urg. en Weth. van Leiden.
N°. 70. Leiden, 27 Februari 1922.
De afdeeling Leiden van den Bond van Xederlandsche
Onderwijzers heeft zich bij haar hierachter afgedrukt adres
tot Uwe Vergadering gewend met het verzoek, de verorde
ning van den éden Mei 1916 (Gemeenteblad no. 8), tot be
teugeling van het gebruik van tabak door kinderen, in te
trekken en haar te vervangen door een nieuwe verordening,
inhoudende een verbod voor kinderen beneden den leeftijd
van 16 jaar om „op publieke plaatsen te roken, te pruimen,
of tabaksartikelen bij zich te hebben", een verbod om „op
publieke plaatsen aan kinderen beneden dien leeftijd tabaks
artikelen te verstrekken", en aan de politie de bevoegdheid
gevende om het rookgerei in beslag te nemen.
Dit adres werd in Uwe vergadering van 31 October j.l.
om praeadvies gesteld in handen van Burgemeester en Wet
houders, die het aan onze Commissie doorzonden met de
uitnoodiging, eventueel een voorstel tot wijziging van ge
noemde verordening bij U aanhangig te maken.
Onze Commissie is met de adressante van oordeel, dat:
een herziening van de verordening tot beteugeling van het
gebruik van tabak door kinderen gewenscht is. De bestaande
verordening is inderdaad geheel onvoldoende gebleken, althans
niet in staat om het toenemende euvel van rooken door
kinderen doelmatig tegen te gaan, gezien de omstandigheid,
dat de bepalingen der verordening, voor zooveel te consta-
teeren is, niet tot eenige merkbare vermindering van het
gebruik van tabak door kinderen hebben geleid.
Wij brengen hierbij in herinnering, dat tijdens de behande
ling in Uwe vergadering van 4 Mei 1916 de heer van der
Lip een amendement op het voorstel van de toenmalige
Commissie voor de Strafverordeningen (Ingek. Stukken no. 98)
indiende, hetwelk met 13 tegen 12 stemmen werd aange
nomen en waardoor het voorschrift zijn tegenwoordige
redactie verkreeg, n.l.:
„De verkooper van tabaksartikelen of zijn vervanger, die
„in de uitoefening van het beroep aan een kind beneden
„den leeftijd van veertien jaar tabak, sigaren of sigaretten
„verkoopt, ten geschenke aanbiedt, of op eenige andere
„wijze verstrekt, wordt gestraft met hechtenis van ten
„hoogste drie dagen of geldboete van ten hoogste tien gulden."
Deze bepaling, van meer beperkte strekking dan het voor
stel der Commissie, kon een eerste stap op den weg van de
bestrijding van het rooken door kinderen worden genoemd;
bij de aanbeveling van zijn amendement merkte de indiener
reeds op, dat, indien naderhand mocht blijken, dat het rooken
door kinderen niet verminderde, men de bepaling altijd nog
zou kunnen uitbreiden.
Dit laatste is, zooals gezegd, thans noodig geworden. De
ondervinding toch heeft geleerd, dat op dit punt de ouders
onwillig of niet bij machte zijn om het kwaad tegen te gaan, en
dat ondanks de bestaande verordening het euvel in stede
van te verminderen, schijnt te. vermeerderen. Vooral het
rooken van sigaretten is een afkeurenswaardige gewoonte
geworden, die menig kind tot oneerlijkheid, diefstal en andere
ongeoorloofde handelingen heeft gebracht, nog gezwegen van
de verkeerde wijze, waarop het verdiende géld wordt
besteed en van de benadëèling van de gezondheid, die het
rooken van vele sigaretten kan veroorzaken. De gemeente
lijke strafwetgever, die zich eenmaal op het standpunt heeft
gestéld, dat het roöken door kinderen een kwaad is, dat
van gemeentewege moet worden bestreden, zal derhalve
strengere bepalingen in het leven dienen te roepen. Vele
andere gemeenten hebben hetzelfde ondervonden en zijn in
het nemen van scherpere maatregelen voorgegaan. Een over
zicht daarvan kan onder de in de Leeskamer ter inzage
gelegde stukken worden aangetroffen.
Onze Commissie meent, dat de nieuw te maken verorde
ning zal moeten inhouden, zoowel een verbod aan den ver
kooper van tabaksartikelen, om in de uitoefening van het
beroep aan kinderen tabak enz. te verkoopen of op eenige
andere wijze te verstrekken (hiertoe bepaalt zich de be
staande verordening), als een verbod aan iedereen, wie ook,
om dit te doen, doch dan met deze beperking, dat dit
laatste verbod alleen geldt voor het geven van tabak in
het openbaar. Het komt ons toch voor, dat niet elk ver
strekken van tabak strafbaar moet worden gesteld, en dat
het verbod niet zóó ver mag gaan, dat bijv. strafbaar zon
zijn de vader, die, elders dan in het openbaar, zijn zoon
bij de een of andere gelegenheid een sigaret geeft.
Een punt van overweging heeft voorts bij ons uitge
maakt de vraag, of ook het rooken door kinderen in het
openbaar verboden en strafbaar gesteld moet worden.
De minderheid is hiertegen. Zij acht het vooral uit een
paedagogisch oogpunt wenschelijk, ten aanzien van kinderen
zoo min mogelijk bepalingen te scheppen, die de mogelijk
heid, dat de kinderen met den strafrechter in aanraking
komen, vergrooten.
De meerderheid, hoewel de waarde van deze stelling in
het algemeen erkennende, is van oordeel, dat de praktijk
er in dit geval toe dwingt, een door straf te handhaven
voorschrift in het leven te roepen, dat aan kinderen ver
biedt in het openbaar te rooken. Gezien de totaal nega
tieve residtaten van de bestaande verordening, meent zij,
dat aanvulling daarvan alléén met een verbod om een kind
op straat tabak te geven, geheel onvoldoende ter bereiking
van het gewenschte doel is te achten. Vóór alles toch moet,
naar het inzicht der meerderheid, bij de bevolking de ge
dachte worden gewekt of versterkt, dat het rooken door
kinderen verboden is. Door de bestaande bepaling is, blij
kens de ervaring, deze overtuiging niet genoeg doorge
drongen. Wil men derhalve, door de praktijk gedwongen
tot het nemen van strengere maatregelen, de verordening
doen beantwoorden aan het doel, waarmede zij reeds in
1916 werd vastgesteld doch dat zij niet heeft vermogen te
bereiken, dan kan men de consequentie om een kind straf
baar te stellen, dat den wil van den plaatselijken wetgever
niet eerbiedigt en toch rookt, niet ontgaan. Dat dit vrij
algemeen wordt gevoeld, blijkt uit het feit, dat van de 52
gemeenten, waar inlichtingen zijn gevraagd, 40 een veror
dening tot beteugeling van tabaksgebruik door kinderen
hebben, en dat van die 40 verordeningen niet minder dan
29 het rooken door kinderen in het openbaar verbieden.
Het verzoek van de afdeeling Leiden van den Bond van
A'ederlandsehe Onderwijzers, gesteund door tal van ouder-
commissie's, betreft dan ook in de eerste plaats het maken
van een dergelijke strafbepaling.
Verder vraagt adressante in de verordening vast te leggen,
dat de politie de bevoegdheid heeft, om het rookgerei in
beslag te nemen. Tegen inwilliging van dit verzoek bestaat
geen bezwaar. Hierbij zij opgemerkt, dat de verbeurdver
klaring alleen kan betreffen de voorwerpen den veroordeelde
toebehoorende, waarmede de overtreding is gepleegd, in
casu duswaarmede is gerooktsigaren of sigaretten, welke