MAANDAG 20 FEBRUARI 1922. Ill naar een huis met een huurwaarde van 5.of f 6. zooals die door »Tuinstadvvijk" worden gebouwd; zij zouden er wel gaarne wonen, maar zij kunnen die hooge huren niet bekostigen. Wij moeten daarmede rekening houden en zorgen, dat wij een aantal woningen krijgen, die geschikt zijn, wat de huurprijzen betreft, om bewoond te worden door de men- schen, die uit die krotten worden verdreven. Houden wij daarmede geen rekening, dan zijn wij bezig heel domme voor stellen aan te nemen. Daarvoor moeten wij waken, want wij moeten niet vergeten, het is niet prettig, dat ik het moet zeggen dat wij de menschen, wier huizen nu onbewoonbaar zullen worden verklaard, voor een deel niet kunnen brengen in elke willekeurige wijk of woning, omdat wij anders de kans loopen, dat een groot deel van die woningen wordt ver nield en het hoogst onaangenaam zou zijn voor de menschen, die reeds in die nieuwe wijken wonen. De heer Knuttel. Dan moet men celwoningen voor die menschen maken. De heer Dubbeldeman. Ik zeg niet, dat de woningen voor die menschen niet ruim moeten zijn en niet moeten voldoen aan de eischen van dezen tijd. Maar men zal toch rekening moeten houden met het publiek, dat er op het oogenblik in woont. Wie dat niet doet is een dwaas. Wij wiilen die menschen gaarne anders hebben en wij voor ons doen ons best om ze anders te krijgen; wij zijn eiken dag bezig met hen op te voeden maar zoolang zij nog niet zijn daar waar wij ze hebben willen, spreekt het van zelf dat wij daarmede rekening houden. De Voorzitter. Ik wil een brief van de Gezondheids commissie voorlezen, omdat de heer Dubbeldeman zegt, dat zij niet zooveel prijs stelt op hetgeen Burgemeester en Wet houders voorstellen. De Gezondheidscommissie heeft op 22 December aan Burge meester en Wethouders geschreven: »I)e Gezondheidscommissie heeft de eer U mede te deelen, dat zij nog geen bericht mocht ontvangen op haar schrijven d. d. 29 October 1.1. No. 49/5 in zake de onbewoonbaar verklaring van 28 krotwoningen. De commissie neemt de vrijheid, onder verwijzing naar art. 16 der Woningwet, alsnog op spoedig bericht aan te dringen". Ik kan niet zoo goed de gedachten van de menschen lezen, maar uit dit schrijven kan ik niet anders opmaken dan dat de Gezondheidscommissie aandringt op onbewoonbaarverklaring van deze woningen. Hier staat het zwart op wit. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Dubbeldeman wordt in stemming gebracht en met 19 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren Meijnen Schoneveld, F. Eikerbout, Wilbrink, Oostdam, Kuivenhoven, Huurman, Wilmer, Stijn- man, Knuttel, Bisschop, Heemskerk, Sijtsma, Eerdmans, Mulder, Pera, Bots, de Lange en van der Lip. Vóór stemmen de heeren van Stralen, Piekaar, Groeneveld, A. Eikerbout, van Eek, Dubbeldeman en Mevr. Dubbeldeman- Trago. (De heer Eerdmans was inmiddels weder ter vergadering gekomen). De Voorzitter. Thans is aan de orde het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wil mijne bevreemding er over uitspreken, dat op dit oogenblik door Burgemeester en Wethouders niet gevolgd wordt het advies der Gezond heidscommissie, want ik geloof toch wel, dat de samenstelling van de commissie, zooals die thans is, ons de beste waar borgen geeft dat zij geen huis voor onbewoonbaarverklaring zal voordragen als het niet inderdaad voor bewoning onge schikt is. Het bevreemdt mij daarom, dat in afwijking van haar voorstel Burgemeester* en Wethouders een aantal van die huizm uitzonderen. Burgemeester en Wethouders zeggen wel, dat die huizen nog voor bewoning geschikt gemaakt kunnen worden, en ik heb in de Stukken gelezen wat er dan alzoo aan zou moeten gebeuren, maar ik meen, dat daarvan in de practijk niet veel terecht zal komen. Het is toch als regel wel zoo, dat die krotjes meestal het eigendom zijn van menschen, wien men in de meeste gevallen niet gaarne de hand drukt; in zeer vele gevallen zijn het menschen, die eenvoudig leven van de ellende van andeien en zij zijn ook in den regel financieel niet in staat om de verbeteringen aan de huizen aan te brengen, die aangebracht zouden moeten worden. En al zouden die verbeteringen nu aangebracht worden, dat zou in die omgeving toch niet veel baten. Die huizen zijn gelegen in sloppen; in den regel staan ze om zeer kleine pleintjes; lucht, vooral frissche lucht komt daar maar zeer weinig; en wat van de daken van deze huizen gezegd wordt is ook niet erg gunstig. Ik geloof, dat elke vakman, die onbe vooroordeeld is, zal zeggen, dat de Raad beter zal doen door in dit geval het advies van de Gezondheidscommissie op te volgen en ook deze woningen onbewoonbaar te verklaren. De heer de Lange. M. d. V. Ik begrijp nu den heer Dubbeldeman in het geheel niet meer. Zooeven gingen wij veel te ver en thans gaan wij niet ver genoeg. Hij heeft zijn rokje precies omgekeerd. Ik denk, dat de andere Raadsleden er wel net zoo over denken als ik, namelijk dat dit katste betoog van den heer Dubbeldeman na het betoog, dat hij daarvoor heeft gehouden, ook op hen geen indruk heeft gemaakt. Waarom hebben wij de woningen in de Sophia- poort uigezonderd Omdat die iets beter zijn dan de andere en wij het jnet den heer Dubbeldeman eens zijn, dat wij de onbewoonbaarverklaring zoo voorzichtig mogelijk moeter: toepassen. Wij zijn van oordeel, dat die huizen in de Sophia- poort voor bewoning geschikt zijn te maken, en ik geef den Raad dan ook in overweging zich aan het advies van Burge meester en Wethouders te houden. De heer van Stralen. M. d. V. Ik wensch alleen iets op te merken over eenige zinsneden, die ik in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders heb aangetroffen en wel daar waar zij zeggen, dat zij ten aanzien van een paar perceelen niet mei het advies van de Gezondheidscommissie kunnen meegaan, omdat die woningen nog wel bewoonbaar gemaakt kunnen worden, terwijl er dan volgt: »Wel zullen, om verval te voorkomen, eenige verbeteringen moeten worden aangebracht en wij zijri dan ook voornemens, indien Uwe Vergadering met ons College van oordeel is, dat vooralsnog geen voldoende termen aanwezig zijn, om tot onbe- woonbaarverklaiing over te gaan, den eigenaar op grond van artikel 17 der Woningwet, tot het aanbrengen van die ver beteringen aan te schrijven. Mocht daaraan binnen den door ons te stellen termijn niet zijn voldaan en de bewoning niet zijn gestaakt, dan is ons inziens eerst het oogenblik aangebroken om tot onbewoonbaarverklaring over te gaan." Ik ga uit van het standpunt, dat juist is wat Burgemeester en Wethouders meenen, dat de betrokken woningen nog wel te herstellen zijn, maar dan vind ik het toch vreemd, dat Burgemeester en Wethouders geen anderen weg weten om die woningen in een beteren staat te brengen dan de betrokken eigenaren aan de hand van artikel 17 der Woningwet aan te schrijven. Ik moet er mijn verwondering over uitspreken, dat Burgemeester en Wethouders geen gebruik maken van de bevoegdheid, welke wij vroeger misten, maar wij nu bij de wet hebben gekregen. Ik wijs op artikel 8c der Woningnoodwet, waarin het volgende voorkomt: »Wij kunnen op grond van woningnood bepalen, dat het, hetzij in alle gemeenten, hetzij in met name te noemen gemeenten, verboden is, zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders eene woning te onttrekken of onttrokken te houden aan de bestemming, die zij op 1 Juni 1920 had, of zonder diezelfde toestemming eene woning af te breken. Burgemeester en Wethouders kunnen aan de toestemming voorwaarden verbinden in het belang van de voorziening in den woningnood." Nu staat vast, dat onder de gemeenten, welke hier bedoeld zijn, ook Leiden valt, omdat ook hier een verordening, op een wet gegrond, geldt, volgens welke woningen niet aan baai- bestemming mogen worden onttrokken. Er staat in het tweede lid van hetzelfde artikel: «Indien in eene gemeente, waar het verbod van het eerste lid geldt, het. voor rekening van den eigenaar komend onder houd van eene woning, die niet door den eigenaar wordt bewoond, wordt verwaarloosd tot schade van hare bewoon baarheid en de eigenaar na schriftelijke waarschuwing nalatig blijft, kunnen Burgemeester en Wethouders het noodige doen verrichten ten koste van den eigenaar." Hierop komt het aan. De bevoegdheid, welke hier door de wet aan het gemeentebestuur is gegeven, bestaat nog slechts kort en ik zou willen, dat Burgemeester en Wethouders van deze bevoegdheid gebruik maakten en dat zullen zij ook weldoen omdat de ervaring, met de bepaling van artikel 17 der Woningwet opgedaan, wel heeft bewezen, dat het absoluut geen zin had die bepaling toe te passen, omdat dit alleen kon leiden tot onbewoonbaarverklaring, die toch geen ontruiming tengevolge had. In de practijk had dit tengevolge, dat Burge meester en Wethouders de eigenaren nog zouden kunnen aanschrijven de noodige verbeteringen aan te brengen, maar die eigenaren kunnen dat, als zij willen, aan hun laars lappen en dan kunnen Burgemeester en Wethouders niet anders doen dan onbewoonbaarverklaring uitlokken. Nu is evenwel in de Woningnoodwet bepaald, dat Burgemeester en Wethouders

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 27