MAANDAG 20 F FEBRUARI 1922. 109 houders, indien zij toen hadden kunnen voorzien in welken toestand wij op dit oogeqblik ten opzichte van den woning bouw met Rijks voorschot zijn komen te verkeeren, die uitnoodiging tot de Gezondheidscommissie gericht zouden hebben. De uitnoodiging is evenwel weggegaan, de Gezondheids commissie heeft er gevolg aan gegeven en nu ligt het voorstel hier. Ik zie er thans geen nuttigheid in om dit voorstel aan te houden, aangezien deze woningen toch te eeniger tijd moeten verdwijnen en plaats maken voor betere. Wij bereiken met dit voorstel toch iets. Wij bereiken er dit mede al ben ik persoonlijk van oordeel, cïat het beter is een slechte woning te hebben dan geen woning dat, wan neer die woningen door den Raad onbewoonbaar worden verklaard en zij door de tegenwoordige bewoners worden verlaten, er geen nieuwe bewoners in kunnen worden toegelaten. Men zegt wel, dat de tegenwoordige bewoners er niet uit gaan, maar de gezinnen kunnen uiteenvallen, de menschen kunnen sterven, zij kunnen de gemeente verlaten enz. Daarvan weet men vooruit niets. Er is nog een bijkomstige omstandigheid, welke wij niet hebben uitgelokt. Een groot deel van de woningen, welker onbewoonbaarverklaring ons hedenavond bezig houdt, wordt aanstaanden Vrijdag verkocht. Dit feit ligt er en nemen wij nu het voorstel van den heer Dubbeldeman aan, dan be vorderen wij daarmede waarschijnlijk, dat bij dien verkoop die woningen, die naar de algemeene opinie wel onbewoonbaar dienen verklaard te worden, tot hoogei en prijs dan zij eigenlijk waard zijn in handen van een nieuwen eigenaar overgaan. De heer Dubbeldeman heelt een zeer nauw verband gelegd tusschen dit voorstel en een rapport van de Gezondheids commissie, waaromtrent hij het een en ander heeft vernomen, onder andere dat het persklaar ligt. Ik kan mededeelen, dat de vorige week bij Burgemeester en Wethouders een rapport der Gezondheidscommissie is ingekomen, en ik heb bet idee, dat de Gezondheidscommissie volstrekt niet van plan is het te laten drukken. Nu is evenwel de opvatting van den heer Dubbeldeman omtrent dat rapport geheel anders dan de werkelijkheid. Het rapport houdt niet in een nieuw voorstel tot onbewoonbaarverklaring. De Gezondheidscommissie heelt zich veel arbeid getroost, zij is de geheele gemeente rond gegaan en heelt toen tot Burgemeester en Wethouders gezegd ziehier het resultaat van ons onderzoekIk heb het rapport doorgelezen, maar ik heb niet den indruk gekregen, dat het zal worden gevolgd door een wettelijk advies om het aantal woningen, dat naar het oordeel der commissie moet worden onbewoonbaar verklaard, grooter te maken. Ik heb den indruk gekregen, dat de commissie zich op de hoogte heeft willen stellen teneinde een overzicht te krijgen hoe groot het aantal slechte woningen is, op lat in verband daarmede de maat regelen kunnen worden genomen, die noodig zijn om tot een nog grootere verbetering van de woningtoestanden te komen dan op dit oogenblik het geval is. Ik begrijp niet waarom de heer Dubbeldeman verwacht, dat dat rapport aan den Raad zal worden overgelegd. De heer van der Lip. Het is niet verboden. De heer de Lange. Neen, maar als het een informatie voor Burgemeester en Wethouders is om hun materiaal aan de hand te doen, opdat zij kunnen overwegen wat gedaan kan worden teneinde de woningtoestanden te verbeteren, dan ligt het niet onmiddellijk voor de hand, dat dat rapport zal worden gedrukt en aan de Raadsleden rondgezonden. Burgemeester en Wet houders hebben zich daarover nog niet uitgesproken, maar in elk geval heeft het college over het rapport een andere opinie dan de heer Dubbeldeman. Er is nog een reden om het voorstel van Burgemeester en Wethouders nu te behandelen. Wij hebben ons te houden aan de Woningwet; er is een officieel advies van de Gezond heidscommissie, en de Woningwet zegt in artikel 22, dat aan het advies van de Gezondheidscommissie tot onbewoonbaar- verklaring binnen 3 maanden na de dagteekening van dat advies gevolg behoort gegeven te worden. Die drie maanden zijn al verstreken en als wij nu nog verder traineeren met dat advies dan heeft de Gezondheids commissie de bevoegdheid om in hooger beroep te gaan en den Raad aan te klagen van het niet navolgen van de regelen, door de wet gesteld. Mijne conclusie is, dat wij het voorstel van den heer Dub beldeman niet moeten aannamen. Ik ben met opzet niet dieper ingegaan op door hem gebezigde argumenten, omdat ik er niet aan twijfel, of hij zal diezelfde argumenten gebruiken als zijn voorstel tot het bouwen van woningen met het prae- advies van Burgemeester en Wethouders in den Raad komt. Het komt mij voor, dat zij dan ook eerst aan de orde zijn en dan besproken kunnen worden. Dit kleine voorstel van Burgemeester en Wethouders be hoort naar mijn oordeel te worden aangenomen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik ben uit den aard der zaak niet bevredigd door de bestrijding van mijn voorstel. In de eerste plaats ben ik een opheldering schuldig aan den heer Huurman, die niet begrijpt waarom wij zouden moeten wachten met de behandeling van dit voorstel totdat het groote rapport verschenen is. Ik heb van dat rapport een en ander gehoord; ik hoop niet, dat dit een misdaad is; ik hoop niet, dat het als zoodanig zal aangerekend worden want uit den aard der zaak stel ik zeer veel belang in dit onderwerp en waar ik maar iets kan vernemen steek ik mijn licht op. Ik meen, dat dat gepermitteerd is aan een Raadslid. Maar het zou mogelijk zijn, dat uit dat rapport zou blijken, dat er verschillende stadsgedeelten zijn, hetzij grootere hetzij kleinere, waar het van geen beteekenis en monnikenwerk zou zijn om hier en daar een krotje op te ruimen maar waar het misschien beter zou zijn dat wij een geheel complex afbraken. De heer Huurman. Geheele poorten, geheele hofjes? De heer Dubbeldeman. Wat hier voorgesteld wordt is toch maar prutswerkwat om die buizen heen staat is niet heel veel beter. Iemand, die in de stad bekend is, knikt daar toestemmend. Dan zou het de voorkeur verdienen, dat Burge meester en Wethouders een onderzoek instelden, of het wellicht niet beter Was om zoo'n geheel complex af te breken en op den aldus vrijkomenden grond behoorlijke woningen neder te zetten. Dan was er in elk geval bouwterrein, want om nieuwe woningen te zetten heeft men ook bouwterrein noodig. Men kan ook tegenover verschillende bezitters van die krotjes misschien niet altijd de rechtvaardigheid uit het oog verliezen, vooral als het bezitters zijn, die deze huizen reeds zeer lang in hun bezit hebben, die dus geen menschen zijn, die ze gekocht hebben met een speculatief oogmerk namelijk dat zij, wetende dat op een goeden dag die huizen toch worden opgeruimd, daarmede een aardige duit zouden verdienen. Het lijkt mij toch ook altijd een dwaasheid om op dit oogenblik te gaan afbreken daarmede begint men toch als men huizen afkeurt; de bedoeling van het afkeuren is ze af te breken zoolang men niet gezorgd heeft dat andere woningen daarvoor in de plaats komen. ik weet niet alles; ik weet niet, of er bij Burgemeester en Wethouders plannen zijn; dat zeggen ze niet. Ik vermoed, dat ze er zijn, maar als ze er zijn, dan is het beter dat wij wachten met de behandeling van dit voorstelwant wij willen toch altijd gaarne weten wat wij hiervoor in de plaats zullen krijgen. De heer de Lange zegt: beter een krot dan heelemaal niets. Ik ben dat met hem eens. Dus ik veronderstel dat hij, als hij krotten gaat afbreken, toch van plan is om er iets anders voor in de plaats te stellen, maar het spreekt vanzelf, dat wij, Raadsleden, gaarne zouden weten wat dat zou zijn. Ik wil verder op het feit wijzen, dat de gemeente tot heden toe een allerberoerdst voorbeeld gegeven heeft aan particulieren. De Lichtfabrieken hebben tal van woningen laten afbreken en zijn in gebreke gebleveD er andere voor in de plaats te stellen. Hetgeen de gemeente aan een particulier als plicht oplegt, heeft zij zelf aan haar laars gelapt. Ik zie niet in waarom de de gemeente, die in de Brandewijnsteeg een groot aantal woningen een 30-tal, meen ik heeft afgebroken, in dezen anders mag handelen dan zij aan particulieren tot taak stelt. Ik zou daarop gaarne een antwoord willen ontvangen, want wij weten niet waaraan wij toe zijn. Uit de redeneering, welke de heer de Lange in eerste instantie heeft gehouden, is gebleken, dat ook hij er eigenlijk wel voor is om met de afdoening van dit voorstel te wachten, maar later heeft hij dat teruggenomen. Het is waar, dat die woningen te eeniger tijd toch onbewoonbaar zullen moeten worden verklaard; dat geef ik den heer de Lange toe en ik hoop, dat de Raad het daarmede eens zal zijn, maar men krijgt er toch geen enkelen bewoner uit, ook al keurt men ze af. Ik heb reeds bij wijze van interruptie gezegd, dat, als een huisje leeg komt, omdat een gezin uit elkander valt, er onmiddellijk weer een ander gezin in kruipt. De heer Huurman. Dat kan niet! De heer Dubbeldeman. Laat ik den heer Huurman even mededeelen, dat er afgekeurde woningen van de gemeente zijn leeg gekomen en dat er toen dadelijk weer een gezin in gekropen is en daarna nog een gezin. Ik zal het den heer Huurman nog sterker vertellen; er zijn woningen van de gemeente, die afgekeurd waren, en weer opgekalefaterd werden. De heer Bots. Op verzoek van den heer Oostveen. De heer Dubbeldeman. Ik wil alleen maar aangeven hoe moeilijk het is de menschen er uit te krijgen, als men hun geen andere woning kan aanwijzen. Daarom heb ik aan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 25