96
MAANDAG 20 FEBRUARI 1922.
Blijkbaar heeft men zich bij de redactie niet nauwkeurig
rekenschap gegeven van hetgeen hier moest worden gezegd,
want wanneer een school geheel zal worden opgeheven, dan
kan daaraan moeilijk moeten voorafgaan een Raadsbesluit,
door Gedeputeerde Staten goedgekeurd, om die school gedeel
telijk op te heffen. De logica is hierin blijkbaar afwezig.
Daarom drukte ik het uit, zooals ik het straks zeide: de
bedoeling is waarschijnlijk, dat de Raad een besluit had
moeten nemen om de beschikbare ruimte voor het openbaar
lager onderwijs met een aantal lokalen te verminderen.
Ik blijf op dit oogenblik buiten de vraag in hoeverre artikel 23
der Wet op het Lager Onderwijs van toepassing is, wanneer een
deel van een school beschikbaar wordt gesteld, en in hoeverre
het afnemen van lokalen van een zekere school onderworpen is
aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, maar mij stellende
op het standpunt van het stuk, dat ons door Burgemeester en
Wethouders is aangeboden, neem ik aan, dat dat wel het geval is,
en-dan vraag ik mij af: waar moet het heen, wanneer een
Raadsbesluit, dat blijkens het afwezig blijven van de kennis
geving, dat het niet zal worden uitgevoerd, zal worden uit
gevoerd, eigenlijk niet wordt uitgevoerd doordat men een
redeneering op touw zet, die op niets steunt; die zegt, dat
dat Raadsbesluit niet had kunnen worden genomen, omdat er
aan had moeten voorafgaan een ander Raadsbesluit, strekkende,
dat een bepaalde schoolruimte voor het openbaar onderwijs
werd afgeschaft? Het spreekt toch vanzelf, dat. als de Raad
besluit een school geheel of ten deele ter beschikking van een
bijzondere schoolvereeniging te stellen, de Raad wel begrijpt,
dat die school, voor zoover zij beschikbaar wordt gesteld, niet
meer gebruikt kan worden voor het openbaar onderwijs. Het
ligt voor de hand, dat de Raad, dat besluit nemende, dit doet
om de ruimte voor het openbaar onderwijs te verminderen.
Het spreekt vanzelf, dat als de Raad een besluit neemt en dat
besluit aan het oordeel van Gedeputeerde Staten moet worden
onderworpen, Burgemeester en Wethouders aan Gedeputeerde
Staten mededeelen, dat de Raad een dergelijk besluit heeft
genomen, terwijl Gedeputeerde Staten dan wel weten wat zij
met dat besluit moeten doen. Nu komt het college echter met
de mededeeling, dat het in twee tempo's moet gaan: eerst
moet er in het algemeen een besluit worden genomen, dat wij
een zekere schoolruimte niet meer voor het openbaar onder
wijs zullen gebruiken, en als dat besluit dan goedgekeurd is
door Gedeputeerde Staten, dan kunnen wij na eenige weken
aan Gedeputeerde Staten vragen of zij goedvinden, dat wij die
beschikbare ruimte aanbieden naar aanleiding van het verzoek,
dat ons heeft bereikt. Ik weet niet, of u volgt hetgeen naar
aanleiding van de invoering der Lager Onderwijswet in de
verschillende Gemeenteraden van ons land op het oogenblik
geschiedt. Als u dat doet dan zult u zien, dat dergelijke weg
van twee tempo's absoluut hier is uitgedacht en dat menigmaal
het besluit tot toekenning van zekere localiteit samenvalt, ook
wat den tijd van beslissing betreft, met het besluit om die
localiteit aan een ander doel te onttrekken.
Dat is nu eenmaal zoo logisch mogelijk. In geen enkel
artikel van de wet is voorgeschreven, dat men eerst in het
algemeen moet besluiten tot afstand van de localiteit en dat
men dan eenige weken later zou kunnen beslissen wat men
met de nu vrij gekomen ruimte zal moeten doen.
Daarom was de eenige weg geweest, toen door u niet
binnen 24 uren aan den Raad was medegedeeld: ik acht het
besluit in strijd met de wet, ik voer het niet uit, dat het
besluit aan Gedeputeerde Staten was medegedeeld.
Mijnheer de Voorzitter, daarom wensch ik op dit oogenblik tot
u de vraag te richten: is door uw college medegedeeld aan
Gedeputeerde Staten welk besluit de Raad op 19 December 1921
genomen heeft ten aanzien van de Plantsoenschool
Er is in de Gemeentewet een geheele Titel, die betrekking
heeft op besluiten, welke onderworpen zijn aan de goedkeuring
van Gedeputeerde Statendaar is geheel geregeld hoe dat moet
geschieden. Wanneer men besluiten ingevolge artikel 23 der
Lager Onderwijswet onder die besluiten brengt, dan moet ook
dienovereenkomstig gehandeld worden.
Het college zal gevoelen, wanneer dit doorgaat, wanneer dit
wordt toegelaten, wij niet de zekerheid hebben dat besluiten,
welke wij hier nemen, om eens een leelijk woord te gebrui
ken niet worden gesaboteerd; dat de uitvoering ervan niet
willekeurig wordt uitgesteld. Men zegt niet ronduit: ik doe
het niet; maar men begint met geen mededeeling te doen dat
men het niet doet, en men zegt: het had eigenlijk moeten
gebeuren, maar wij zullen het vooralsnog niet doen, wij zullen
verder gaan te zijner tijd, wanneer, dat weten wij niet; wanneer
zekere dingen, die wij meenen dat daaraan moeten voorafgaan
en het ons gemakkelijker zouden maken, zijn tot stand gekomen.
Ik heb den vorigen keer reeds gezegdwanneer het besluit
van 19 December ten opzichte van het lager onderwijs ge
volgen heeft, dan zal het college moeten komen met voorstellen
ten opzichte van het lager onderwijs, welke rekening houden
met die gevolgen. Wanneer het college van Gedeputeerde
Staten u inlichtingen vragen zou ten opzichte van het al dan
niet goedkeuren van dat besluit dan zou het college die kun
nen geven, zoodat Gedeputeerde Staten de zaak dan zouden
kunnen beoordeelen. Maar wanneer een besluit genomen is,
dan is dat volgens artikel 70 der Gemeentewet uit te voeren
en dan is het niet langs dezen weg, wie weet voor hoe lang,
uit te stellen.
Wij hebben nu gezien wat het gevolg van dergelijke wijze
van handelen is. De betrokken vereeniging meent, dat zij haar
doel niet zal kunnen bereiken omdat het zoo lang zal duren
en zij denkt nu weder over nieuwe dingen.
Nu heb ik straks, toen het adres der vereeniging werd
voorgelezen en daaraan werd verbonden het voorstel om
daarover praeadvies uit te brengen, dienaangaande geen voor
stel gedaan, omdat ik wil afwachten hoe het met dat praead
vies zal gaan; of nu inderdaad zal blijken dat men deze zaak
met spoed tot een goed einde wil brengen^ en of Burge
meester en Wethouders snel zullen handelen; of zij inderdaad
de begeerte daartoe hebben. Wanneer dat praeadvies eerst
over eenigen tijd komt, dan zal ook deze weg, die nu wordt
ingeslagen, weder een weg zijn, die waarschijnlijk niet tot een
goed einde leidt. De beslissing op het verzoek, dat hier gedaan
wordt, zal spoedig moeten worden genomen en ik hoop dan
ook, dat wij in de volgende Raadsvergadering in staat zullen
zijn het praeadvies, dat op het ingekomen adres is toegezegd,
te behandelen. Deze wijze van handelen en het uitstel, hierbij
betracht, zouden tengevolge kunnen hebben, dat het goed
recht, dat deze Schoolvereeniging heeft, in het gedrang kwam.
Ik heb geen voorstel gedaan om dat adres hierbij te behandelen,
want ik begreep, dat Burgemeester en Wethouders er op
gesteld zouden zijn dit praeadvies uit te brengen. Ik weet,
dat de Schoolopziener gunstig denkt over het plan, dat de
Schoolvereeniging heeft zij heeft daarop reeds bescheid
gekregen De aanleiding om spoedig te handelen is dus zeker
aanwezig, terwijl de weg, die thans door Burgemeester en
Wethouders is ingeslagen, ook bij de betrokkenen, den indruk
wekt van een zoodanig lange te zijn, dat zij zich op een on
zeker terrein achten.
Afgezien van deze practische moeilijkheid is voor mij het
ernstige bezwaar tegen de mededeeling in Ingekomen Stuk
no. 16 van 11 Januari, dat daardoor het recht van den Raad
om zeker te zijn, dat zijn besluiten volgens de wettelijke orde
worden uitgevoerd, zonder dat dit door allerlei middelen wordt
uitgesteld en in de lengte verschoven, op de allerzonderlingste
wijze is aangetast, doordat men gebruik heeft gemaakt van
de gelegenheid om niet vast te houden aan handhaving van
de bepalingen van de wet ten opzichte van het Raadsbesluit,
dat wij op 19 December hebben genomen.
De Voorzitter. Ik wensch slechts een zeer kort woord te
spreken. De heer Eerdmans geeft een explicatie van de Ge
meentewet, die minder juist is. Artikel 179 zegt duidelijk:
„Tot het dagelijksch bestuur der gemeente, aan Burge
meester en Wethouders opgedragen, behoort:
a. het uitvoeren der verordeningen van den Raad." En in
artikel 70 staat:
»Als hoofd van den Raad en van het college van Burge
meester en Wethouders is hij, behoudens de bepaling van
artikel 179a, met de uitvoering hunner besluiten belast."
Het gewone college, dat de besluiten van den Raad en de
verordeningen uitvoert, is dus het college van Burgemeester
en Wethouders. Waarom de heer Eerdmans zich dan ook
persoonlijk tot mij richt, is mij onbegrijpelijk. Het had kunnen
zijn, dat ik het in het geheel niet eens was geweest met het
besluit van Burgemeester en Wethouders om bedoeld Raads
besluit voorloopig niet uit te voeren, en dan had er misschien
aanleiding bestaan voor mij om in te grijpen, maar ik vond
dat besluit juist heel goed.
Ik geef thans het woord aan den Wethouder, wien de
zaak speciaal regardeert, namelijk den heer van der Lip. Zij
regardeert wel het geheele college van Burgemeester en Wet
houders, maar waar wij tot een werk verdeeling zijn moeten
komen, is het aan Wethouder van der Lip om deze zaak te
behandelen.
De heer van der Lip. M. d. V. Op het requisitoir, dat de
heer Eerdmans de vorige vergadering, aangevuld door zijn
betoog van heden, in zake het nog niet uitvoeren van het
Raadsbesluit betreffende de Eerste Leidsche Schoolvereeniging
tegen ons college en speciaal tegen mij als Wethouder van
Onderwijs heeft genomen, kan ik het volgende antwoorden:
Nadat den 19den December het voor ons in hooge mate
verrassende besluit was genomen om aan genoemde School
vereeniging de Plantsoenschool geheel of gedeeltelijk af te
staan, bleek ons al heel spoedig dat dit besluit onmogelijk
zoo maar aanstonds en zonder meer kon worden uitgevoerd.
Al dadelijk stuitten wij op de bepaling van artikel 77 lid 2
der Lager Onderwijswet, welke bepaling inhoudt dat de
Gemeenteraad, worden door een Schoolbestuur gelden aange
vraagd voor de stichting eener school, bevoegd is een bestaand