MAANDAG 6 FEBRUARI 1922.
G1
Dezer dagen heb ik gelezen, dat te Breda en Arnhem door
het gemeentebestuur op betrekkelijk goedkoope wijze cokes
beschikbaar werden gesteld. Ik dachtdie zaak schijnt dus rijp
voor behandeling in burgerlijke Raadscolleges; laat ik nu ook
een poging wagen om Leiden dezen goeden stap van die
gemeentebesturen te doen volgen.
Het voorstel is betrekkelijk eenvoudig ingericht. Ik heb niet
een bepaalde regeling ontworpen. Niet dat ik er tegen op zou
zien zoodanige regeling te maken, maar ik vrees altijd, dat,
wanneer men een regeling maakt, het debat ten slotte niet
loopt over de zaak, over de vraag of al dan niet die steun zal
verschaft worden, maar over de vraag, of die regeling iedereen
bevredigt.
Ik heb het dus willen overlaten aan Burgemeester en Wet
houders, in de hoop, dat dat ten gevolge zal hebben dat wij
niet weder 14 dagen zouden moeten wachten op een voorstel,
dat door Burgemeester en Wethouders zou moeten worden
ingediend.
De zaak is vrij eenvoudig. Ik stel voor om 6 hectoliter geklopte
gascokes gedurende het loopende seizoen voor de werkloozen
beschikbaar te stellen. Op het oogenblik kosten die cokes
aan de fabriek voor de handelaren 1.20 per hectoliter. Dus
de gemeente zou dan op eiken hectoliter zestig cent toeleggen
en per werklooze zou het f3.60 bedragen. Laten wij aannemen,
dat hiervan misschien 700, 800 werkloozen gebruik zouden
maken, dan zou het nog geen schatten aan de gemeente kosten.
Ik beschouw het niet anders dan als een soort vriendelijk
heid en welwillendheid van de gemeente. De nood wordt er
wel niet in hooge mate door gelenigd maar hét is beter dat
wij iets doen dan dat wij niets doen.
Ik hoop dan ook, dat de Raad mijn voorstel zal aannemen
en daardoor ertoe zal medewerken, dat in den komenden tijd
de werkloozen minder zullen behoeven uit te geven voor
noodzakelijke dingen dan anders het geval zou zijn.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik heb met belangstelling
naar de toelichting van den heer van Eek geluisterd en ik
ben er door overtuigd, dat het toch niet kwaad is geweest,
dat ik straks heb voorgesteld eerst een schriftelijk praead-
vies te vragen, want als wij over deze zaak even doordenken,
gevoelen wij, dat de formuleering, die, zooals de heer van
Eek het zegt, zoo eenvoudig schijnt, in de practijk toch nog
heel wat nadere defmieering zal behoeven. Over die nadere
delinieering zegt het voorstel niets.
Vooreerst rijst de vraag: als dit voorstel wordt aangenomen,
wat zal dan onder een werklooze zijn te verstaan? Is dat
iedereen, die zich bij een aan te wijzen persoon komt aan
melden en zegt, dat hij werkloos is, of moet daaronder worden
verstaan iemand, die als werkloos bij de Arbeidsbeurs is
ingeschreven? Ik wil weten wat hieronder te verstaan is,
want de nadere definieering ontbreekt hier. Ik kan begrijpen,
dat men niet alle definities in het voorstel kan opnemen,
maar ook in de toelichting heb ik er niets van gehoord. Wij
moeten dus weten of als werkloozen zullen worden beschouwd
degenen, die bij de Arbeidsbeurs zijn ingeschreven, dan wel
of iedere werklooze gerechtigd zal zijn tegen verminderden
prijs 6 H. L. cokes te ontvangen. Het zou kunnen gebeuren,
dat, als in een gezin vier werkloozen waren, in dat ééne
over niet minder dan 24 H. L. cokes zou kunnen worden
beschikt. Dat zijn omstandigheden, waarover wij nader moeten
denken, want het is niet onmogelijk, dat op die wijze het
aantal tegen verminderden prijs verkregen hectoliters cokes
binnen een beperkten kring tot een niet noodzakelijke grootte
zou worden opgehoopt.
Er is alle reden aan te nemen, dat het noodig is meer
gegevens te vragen dan de heer van Eek in zijn toelichting
liet doorstralen, toen hij zeide, dat over deze zaak niet veel
meer behoefde te worden gepraat. Ik heb dat gevoeld en
daarom heb ik voorgesteld praeadvies te vragen. Het voorstel
zal, als het wordt aangenomen, in zijn toepassing niet zoo
eenvoudig zijn als de heer van Eek het in zijn toelichting
deed voorkomen.
De heer Heemskerk. M. d. V. Indien er iets was gelegen
in de argumenten van den heer van Eek om mij tegen zijn
voorstel te doen stemmen, dan was dat opgesloten in deze
woorden, door hem gebezigdik zie er niets anders in dan
een vriendelijke welwillendheid tegenover de werkloozen en
absoluut niet een middel om den nood voor hen te lenigen.
Als hij dit voorstel ziet als een vriendelijke welwillendheid
tegenover de werkloozen, dan moeten wij dunkt mij dit
voorstel niet aannemen. Indien wij den werkloozen iets geven,
moeten wij dat doen om hen uit den nood te helpen, maar
niet uit welwillendheid. Ik ben het volkomen met den heer
van Eek eens, dat door dergelijke kleine voorstellen de nood
van de werkloozen niet wordt verholpen. Willen wij de
werkloozen helpen, dan zullen wij dat moeten doen door
andere voorstellen, waardoor bereikt wordt, dat de menschen
betere financieele inkomsten krijgen, hoe dan ook, zoodat zij
in staat zijn meer geld uit te geven en zoodoende beter voor
de belangen van hun gezinnen kunnen zorgen. Ik heb de
vorige maal een voorstel mede ondersteund om de uitkeeringen
aan de werkloozen te verhoogen en als weer dergelijke voor
stellen werden gedaan, zou ik er iets voor gevoelen, maar
het lijkt mij een absoluut onbegonnen werk om dien menschen
tegemoet te komen door voor hen in dezen vorm een bedrag
van 4.50 beschikbaar te stellen, daargelaten nog« dat de
cokes geklopt door die menschen zou moeten worden afgehaald,
terwijl het wellicht beter was hun ongeklopte cokes te ver
strekken.
Er is in het voorstel, zooals het thans luidt, ook een groote
onbillijkheid gelegen. Vooreerst vraag ik: wie zijn eigenlijk
werkloozen? Als dit voorstel werd aangenomen, zouden wij
op een zeker moment den werkloozen de gelegenheid moeten
geven zich te doen inschrijven. Misschien zouden zij over
8 of 14 dagen weer werk hebben en het spreekt van zelf,
dat zij die 6 H. L. cokes niet altijd in het tijdperk, waarin
zij werkloos waren, zouden opnemen.
Het zou dus eigenlijk zoo geredigeerd moeten zijn, dat zij
ten hoogste 6 H.L. zouden kunnen afnemen gedurende een
periode waarin zij werkelijk werkloos zijn.
Bovendien is de controle, of zij altijd werkloos zijn, alleen
mogelijk wat betreft degenen, die zich geregeld bij de Arbeids
beurs aanmelden of die geregeld hunne bijdragen van het
Burgerlijk Armbestuur of van de werkloozenkas trekken.
Maar naast de werkloozen in den zin als waaraan wij hier
gewoonlijk denken, de werkloozen, die aangesloten zijn bij
werkloozenkassen of ondersteuning van het Burgerlijk Arm
bestuur genieten, zijn er nog heel wat menschen in de ge
meente, die ook werkloos zijn en geen werk kunnen vinden,
en die zouden noodgedrongen buiten deze regeling moeten vallen.
Ook is hierin een onbillijkheid gelegen, dat wij alle menschen,
die deze 6 H.L. kunnen gebruiken, op één lijn stellen. Het
spreekt vanzelf, dat de een meer behoefte heeft aan cokes
dan de ander. Een gezin, waar op gas gestookt wordt, heeft
minder behoefte aan cokes dan een gezin waar men zich met
een fornuis moet behelpen.
Al dergelijke kleinigheden, welke uit den aard zeer natuur
lijk zijn, brengen mij er toe niet veel te gevoelen voor het
voorstel van den heer van Eek.
In het algemeen genomen lijkt het mij beter dat wij dit
standpunt innemen, dat de menschen financieel zoo goed
mogelijk geholpen moeten worden, maar dat wij hen niet
moeten trachten te helpen met dergelijke kleine middelen.
Op dezelfde manier als thans voorgesteld wordt 6 ILL. cokes
beschikbaar te stellen, zou men de volgende vergadering
kunnen voorstellen een ander artikel tegen verlaagden prijs
beschikbaar te stellen. Dat is een terrein waarop wij ons als
gemeente niet kunnen begeven. De werkloozen moeten afdoende
geholpen worden door meerderen financieelen steun. Daarvoor
zou ik iets gevoelen, maar niet voor dergelijke kleine lap
middeltjes, alleen om vriendelijk en welwillend tegenover
hen te zijn.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan mij geheel aansluiten bij het
geen de heeren Eerdmans en Heemskerk gezegd hebben.
Het lijkt mij een beetje vreemd van iemand als de heer
van Eek, een sociaal-democraat, die toch immers niet van die
kleine lapmiddelen houdt, dat hij met dergelijk voorstel komt.
Ik heb zoo'n idee dat het weder is een middel om te laten
zienkijkt eens, werklieden, wij hebben wat voor de werkloozen
over, en de heeren zullen het wel weder afstemmen. Dat is
de geheele quaestie.
Ik stel mij voor, wanneer dergelijk voorstel van burgerlijke
zijde gedaan werd, dan zou van den kant van den heer van
Eek zijn gezegd geworden: ziet ge wel, zij komen met derge
lijke lapmiddeltjes; wat is 3.60 voor iemand, die werkloos is?
Maar op het oogenblik denkt mende heeren zullen er wel
tegenstemmen, en dan heeft men weer argumenten om te
zeggen: ze hebben niets voor de werkloozen over.
Er komt bij, zooals gezegd, dat het zeer moeilijk is om uit
te vinden, wie werkloos zijn en hoe lang de menschen werk
loos zijn. Ook zijn er een massa menschen, die niet werkloos
zijn, maar die toch geen 15.per week verdienen, zoodat
zij er nog slechter aan toe zijn dan een ondersteunde werk
looze. Die zouden toch ook in aanmerking komen voor dezen
maatregel. Waarom komt de heer van Eek ook niet voor die
menschen op en stelt hij niet voor, voor hen ook goedkoope
cokes beschikbaar te stellen? Het voorstel zou dus moeten
zijn, dat alle hoofden van gezinnen onder de regeling zouden
vallen, die niet meer dan een bepaald inkomen hebben. Dan
zou het een afgerond voorstel zijn. Nu worden buitengesloten
de menschen, die het misschien nog meer, in elk geval even
zeer noodig hebben als iemand, die werkloos is.
Ook op grond dus van het onpractische van het voorstel
zal ik er tegen stemmen.
De heer Bots. M. d. V. Ik kan mij vrijwel aansluiten bij hetgeen