74 MAANDAG 6 FEBRUARI 1922. inkomen van 1500.voor een ongehuwde een zuiver inkomen van 2000.—, voor een gehuwde zonder kinderen een zuiver inkomen van 2200.en voor een gehuwde met twee kinderen een zuiver inkomen van 2400. Verder alleen nog dit. De heer van Eek heeft zijn tweede redevoering ingezet met te zeggen, dat, als het nergens anders kon, men hel hier maar moest beginnen. Dit is toch een zeer utopistische uitdrukking. Ik begrijp niet dat iemand met zooveel levenservaring als de heer van Eek dat zeggen kan. Wij weten toch wel, dat wij van Leiden alleen geen paradijs kunnen maken, al zouden wij het allen willen. De heer van Eck. M. d. V. Ik wil in de eerste plaats antwoorden op hetgeen de heer Pera gezegd heeft. Het staat vast, dat Zaandam de aftrek heeft gebracht op 1000.en door de Regeering is gedwongen om dat in te trekken. Het is mogelijk dat men naderhand geaarzeld heeft, maar toen zat Zaandam in zulke ontzaglijke moeilijkheden, dat ik het begrijpen kan, dat men toen de vrijmoedigheid miste om de belasting te regelen zooals men het zelf wilde. Ik had liever gewild dat men steviger den strijd had aangebonden, maar in elk geval steekt de houding van den Zaandamschen Raad zeer gunstig af bij die van den Leidschen en heeft men geen recht zich daarop te beroepen voordat men een poging doet om de Regeering te overtuigen, dat het belastingstelsel niet zoo kan blijven. De heer de Lange heeft nog gewezen op de kosten voor levensonderhoud en zegt dat deze zijn gedaald. Ja, op papier zijn zij eenigszins gedaald, maar daarbij is over het hoofd gezien dat huishuur en belasting zijn gestegen. Het spreekt van zelf, dat ik niet van meening ben, dat wij van Leiden een paradijs kunnen maken, maar als er iets goeds te verrichten is, moet toch een er mede beginnen en ik zou mijn woonstad dan wel de eer willen gunnen de eerste stap te zetten op dezen goeden weg. Als niemand begint blijft men in het moeras zitten, en dan zegt men in Den Haag: het gaat zoo goed; de gemeentebesturen dragen de verantwoordelijkheid en de gelden komen binnen. Wij moeten den moed hebben de Regeering onder het oog te brengen, dat de toestand niet zoo gehandhaafd kan blijven. De Voorzitter. De heer van Eck heeft iets gezegd, hetgeen ik mij als Voorzitter van den Raad eenigszins moet aantrekken. Hij heeft gezegd, dat de Leidsche Raad ongunstig afsteekt tegenover den Zaandamschen. Ik bemoei mij niet gaarne met andere Gemeenteraden, maar nu u mij als het ware uit mijn tent lokt, wil ik er toch iets over zeggen. De heer van Eck zegt: de progressie is daar wel slech'ter, maar men heeft er toch maar den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud willen verhoogen. Nu begrijp ik niet, hoe de heer van Eck dat kan ver dedigen, waar wij wel de progressie nagenoeg tot het uiterste hebben opgevoerd en Zaandam absoluut niet. Immers verhooging van de progressie had men daar toch ook in zijn macht, terwijl het verhoogen van den aftrek voor noodzakelijk levensonder houd een paradepaard was, daar men wel wist dat de Regeering dat toch niet zou goedkeuren. Maar het zoo hoog mogelijk opvoeren van de progressie, dat voor de lagere in komens wel ontlasting zou geven, dat deed men te Zaandam willens en wetens niet. Waarom steken wij dan ongunstig af bij die andere gemeente? Dat is mij een raadsel. Dan nog iets betreffende het «paradijs" waarover gesproken is. De heer van Eck zegt: waarom moet Leiden niet nummer één zijn? Ik kan begrijpen, dat anderen dat zeggen, maar het past juist niet in den mond van den heer van Eck, want overal waar zijn geestverwanten geheel of ten deele verant woordelijk zijn en in de regeeringscollege's zitten, komen zij niet met dergelijke voorstellen. In die gemeenten moest men er zeker in de eerste plaats mede komen. De beoordeeling van den Leidschen Raad door den heer van Eck is dan ook niet alleszins juist geweest. Ook de ver dediging van zijn amendement is niet altijd even juist geweest; die verdediging culmineerde ten slotte hierin, dat hij zeide: het kan mij eigenlijk niet heel veel schelen of mijn amen dement aangenomen wordt of niet. Wij zitten hier om iets ten goede, voor de gemeente te doen: u hebt wat dat betreft andere opvattingen dan ik; dat laat ik daar; maar het gaat niet aan om te zeggen: wij zijn hier om theorieën te verkondigen, maar of zij in de practijk al dan niet zullen slagen, dat vind ik niet de hoofd zaak. Dat is niet de zaken ernstig opnemen. De heer van Eck. Naar aanleiding van wat u zegt, dat mijne geestverwanten in andere plaatsen, waar zij wat meer in de melk te brokken hebben dan wij, hier niet hetzelfde standpunt innemen, moet ik verklaren dat dit onjuist is. In Zaandam is men anders opgetreden. Als wij beginnen met het bedrag van den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud te verhoogen, dan beginnen wij met te ontlasten hen, die het het meest noodig hebben. Dat is het belangrijkste. U wijst op de progressie, maar ik moet opmerken, dat ik in het voorjaar voorgesteld heb de progressie hier zoo hoog mogelijk op te voeren. De Voorzitter. Ik doe den heer van Eck opmerken, dat ik het had over dien anderen Gemeenteraad, welken hij zelf als voorbeeld aanvoerde. De heer van Eck. M. d. V. Ik heb het over den Leidschen Raad. Ik heb verleden jaar voorgesteld de progressie hier op te voeren. Het hoogste percentage van heffing is hier 14.G0 en ik heb voorgesteld daarvan te maken 16.80. Dat is door den Raad afgestemd met 18 tegen 10 stemmen. De Zaandamsche Raad heeft dit boven Leiden voor dat hij een poging gedaan heeft om degenen, die het meest belast zijn, te ontlasten De heer Wilbrink. M. d. V. De Zaandamsche Gemeente raad heeft echter nagelaten wat hij wel gedaan had kunnen krijgen. De heer van Eck. Het een zit aan het ander vast. De heer Wilbrink. Neen, dat is niet waar. De Zaandamsche Raad heeft wel besloten tot iets waarvan hij kon vermoeden dat het geen effect zou hebben, maar heeft nagelaten wat hij wel gedaan had kunnen krijgen. De heer van Eck. Wat betreft mijn uitlating: het laat mij koud of het amendement al dan niet aangenomen wordt, dit beteekent niet dat het mij koud zou laten wat betrelt de ingezetenen, maar het beteekent dat ik zal doorgaan in dezelfde lijn als ik tot dusver gegaan ben, onverschillig welk besluit daaromtrent hier genomen wordt. Het spreekt vanzelf, dat ik er niet onverschillig voor ben of een voorstel al dan niet aangenomen wordt, als het voorstel eenigen inhoud heeft. De Voorzitter. Wat dit laatste punt betreft, de heer van Eck heeft zich toch uitgelaten zooals ik heb aangehaald. Hij geeft er nu een andere uitlegging aan; dan is het waar schijnlijk een lapsus van hem geweest, maar hij heeft het gezegd zooals ik aangaf. Wat nu aangaat de quaestie van de progressie, ik heb mij alleen in de discussie gemengd, omdat ik meende, dat de heer van Eck den Leidschen Raad onbillijk beoordeelde en omdat ik meende als Voorzitter daartegen te moeten opkomen. Ik acht dit mijn plicht. Wanneer iemand den Raad ongemotiveerd aanvalt, dan ben ik zijn aangewezen verdediger. Ik geloof overigens, dat ook wat de quaestie van de progressie betreft, de heer van Eck ongelijk heeft gehad. Het is voor den heer van Eck jammer, dat hij over die progressie te Zaandam gesproken heeft. Terecht heeft de heer Wilmer erop gewezen, dat men te Zaandam nagelaten heeft wat gedaan kon worden en dat men gedaan heeft wat geen effect kon sorteeren. Ik kom daar alleen op om in het licht te stellen, dat de Gemeenteraad van Zaandam niet voortreffelijker geacht kan worden dan de Leidsche Raad. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer van Eck wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Wilmer, Mulder, F. Eikerbout, mevrouw van Itallievan Emben, de heeren Wilbrink, Pera, Bots, de Lange, van der Lip, Oostdam, Kuivenhoven, Sanders, Eerdmans, Splinter, Stijnman, Sijtsma, Huurman, Meijnen en Bisschop. Vóór stemmende heeren van Eck, Dubbeldeman, van Stralen, Piekaar, mevrouw Dubbeldeman—Trago, de heeren A. Eikerbout, Groeneveld en Knuttel. Artikel III wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen IV tot en met VII worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter, Verlangt iemand stemming over de ver ordening in haar geheel? De heer Knuttel. Ja, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Het geldt hier alleen technische verbeteringen. De heer Knuttel, Dan trek ik mijn verzoek om stemming in. De geheele wijzigings-verordening wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 16