25 De meerderheid vraagt zich hierbij wederom af, waarom het publiek, dat van den openbaren weg gebruikt maakt, gedwongen moet worden, allerlei geroep en geschreeuw van couranteiiverkoopers, colporteurs enz. aan te hooren. De meerderheid is voorstandster van zoo min mogelijk lawaai op straat er is waarlijk al genoeg en al is dit voor het grootste deel natuurlijk niet te vermijden, zooals het geraas door het verkeer veroorzaakt, toch dient lawaai, dat niet noodig is, zooveel mogelijk te worden voorkomen tenzij het belang van het lawaaimaken zwaarder weegt dan de hinder, die er door veroorzaakt wordt. Hiervan is echter in het onderhavige geval naar het gevoelen der meerderheid geen sprake. De bestaande verordening ver biedt immers niet de gewone manier, waarop met. enkele woorden bijv. een courant aan het publiek wordt aan geboden, en tot dusverre is dan ook niet gebleken, dat het artikel vexatoir zou zijn. Wèl richt de verbodsbepaling zich tegen het „roepen of schreeuwen", het „luidkeels aanbe velen", het „met luider stem" bekend maken, het trekken van de aandacht „door geraasmakende middelen", en dit verbod is ook alleszins gewettigd. Bestond het niet, dan zou het gevolg zijn, dat de'eene verkooper den andere zou trachten te overschreeuwen, dat er een, absoluut onnoodige en hinderlijke, herrie op straat zou ontstaan, samenscholingen zich zouden vormen en de basis gelegd zou zijn voor allerlei conflicten, waarbij men zich over en weer veel ergernis zou berokkenen. Nog erger zou dit zijn in tijden, waarin de gemoederen min of meer bewogen worden en het publiek, zooals de ondervinding heeft geleerd, zich gemakkelijker dan anders laat prikkelen (men denke aan tijden van ver kiezingen, als anderszins). Waartoe dit alles mogelijk ge maakt 1 Waartoe het roepen en schreeuwen, zooals in Amsterdam, eerst verbieden als de openbare orde verstoord of bedreigd is De meerderheid onzer Commissie ziet het nut en de wenschelijkheid van de voorgestelde wijziging niet in. De voorsteller daarentegen wenscht, dat, evenals ten aanzien van het houden, van optochten, ook „in dit opzicht aan de ingezetenen de noodige vrijheid wordt verzekerd." Hiertegenover merkt de meerderheid op, dat onder de bestaande regeling niemand onnoodig wordt belemmerd in zijn vrijheid, mits die vrijheid niet aantaste de vrijheid van vele andere ingezetenen, die van het geschreeuw en geraas van eerstbedoelde misschien in het geheel niet ge diend zijn. Handhaaft dus de voorsteller zijn meening, dat een regeling als de Amsterdamsche ook voor Leiden de voor keur verdient, als Commissie zijn wij van oordeel, dat ook op dit punt in de verordening op de Straatpolitie geen wijziging behoort te worden gebracht. Op grond van het bovenstaande geven wij U als Com missie in overweging den Baad voor te stellen het voorstel van den heer Yan Eek niet aan te nemen. De Commissie voor de Strafverordeningen, N. C. de Gijselaak, Voorzitter. E. Schotman, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 60. Leiden, 15 Februari .1922. Tegen inwilliging van het liiernevensgaand verzoek van den heer A. Kist bestaat bij ons Cpllege geen bezwaar. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging den heer A. Kist, met ingang van 1 Februari 1922, wederom voor den tijd van drie jaren in zijne betrekking van Stads geneesheer te bestendigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 9 Februari 1922. Den Gemeenteraad van Leiden verzoekt ondergeteekende met verschuldigden eerbied hem wederom in de betrekking- van Stadsgenees- en heelkundige te cotinueeren. Hetwelk doende enz. A. Kist, med. Doctr. arts. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. GBOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 5