22
Leiden, 25 Januari 1922.
Gedurende het jaar, dat de Plaatselijke Schoolcommissie
alhier, in hare, volgens de L. O.-wet 1920 gewijzigde samen
stelling gefunctionneerd heeft, is duidelijk gebleken, dat het
aantal harer leden, die in aanmerking mogen komen voor
het bezoeken van scholen, te gering is.
In de tot 31 Dec. 1920 bestaan hebbende PI. School
commissie, waren al haar 16 leden gerechtigd en verplicht
tot het bezoeken van scholenin de tegenwoordige Commissie
is dat getal beperkt tot negen. En, ofschoon, door de nieuwe
wet, de taak der Schoolcommissie met betrekking tot het
scholenbezoek een andere geworden is, wordt onze Commissie
toch dikwijls voor vraagstukken geplaatst, wier grondige
bespreking scholenbezoek veronderstelt. Hierbij komt nog,
dat het zeer gewenscht is en door de betrokken scholen en
personen ook blijkbaar zeer gewaardeerd wordt, dat de
Commissie zich laat vertegenwoordigen bij de openbare
lessen der Openbare Lagere Scholen en Herhalingsscholen en
ook bij bijzonder belangrijke feiten, die zich voordoen in het
leven van onderwijzers en onderwijzeressen. De ervaring heeft
geleerd, dat het niet wel mogelijk is, bij een zoo gering aantal
beschikbare leden, een goede verdeeling te treffen van al
deze onderscheiden werkzaamheden, waarvan vele bovendien
aan bepaalde data en bepaalde uren gebonden zijn; waarbij
nog komt, dat de uitvoering van bepaalde opdrachten belem
merd werd hetzij door kortere of langere ongesteldheid, door
uitstedigheid of door eigen urgenten arbeid van betrokken
Commissieleden. De te verwachten uitbreiding van het aantal
scholen zal de bestaande moeilijkheid ongetwijfeld nog doen
toenemen.
Om deze redenen neemt de PI. Schoolcommissie de vrijheid,
Uw College te verzoeken, bij den Gemeenteraad een voorstel
aanhangig te maken, om in art. 1 der verordening van 7
Februari 1921, regelende de samenstelling en de inrichting
van de PI. Schoolcommissie te Leiden, in regel 1 het getal
15 te vervangen door het getal 20 en in regel 3 in plaats
van „drie personen" te lezen: „vier personen."
Wanneer Uw College dit voorstel zou willen aanhangig
maken en de Raad het zou willen aannemen, dan zou in
onze Commissie het aantal leden, aan wie scholenbezoek en
representatieve arbeid kunnen worden opgedragen, van negen
tot twaalf uitgebreid worden.
Namens de PI. Schoolcommissie alhier:
T. S. Goslinga, Voorzitter.
J. B. Meijnen, Secretaris.
Aan het College van Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
N°. 53. Leiden, 7 Februari 1922.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen:
1°. den suppletoiren staat van begrooting, dienst 1920,
van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis;
2°. den staat van af- en overschrijving, dienst 1920, dier
instelling;
3°. de rekening over 1920 van die instelling;
4°. de begrooting voor 1922 van genoemd Weeshuis; en
5°. de begrooting voor 1922 van het Gereformeerde Minne
of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis.
Zij stelt U mitsdien voor tot goedkeuring van die stukken
te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 54. Leiden, 10 Februari 1922.
Door den heer J. H. Bosch, notaris te 's-Gravenhage, is
een collectie meubelen, porcelein enz. aan onze gemeente
in bruikleen aangeboden ter plaatsing in het Stedelijk Mu
seum „de Lakenhal".
Tegen de aanvaarding van dit hoogst belangrijk aanbod
onder de in de ter visie liggende concept-overeenkomst
vermelde voorwaarden bestaart noch bij de Commissie voor
het Stedelijk Museum noch bij ons College bezwaar. Integen
deel, met groote ingenomenheid namen wij van dat aanbod
kennis.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging de in
de concept-overeenkomst nader omschreven collectie meu
belen, porcelein enz. onder de in die concept-overeenkomst
aangegeven voorwaarden in bruikleen aan te nemen, onder
hartelijke dankzegging aan den heer Bosch voornoemd voor
zijn blijk van belangstelling in het Stedelijk Museum „de
Lakenhal".
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 55. Leiden, 11 Februari 1922.
Met verwijzing naar de ter zake door het College van
Curatoren van het Gymnasium, den Inspecteur der Gym
nasia, de Commissie van Toezicht op het middelbaar onder
wijs en den Inspecteur van het middelbaar onderwijs uit
gebrachte adviezen, geven wij Uwe Vergadering in overwe
ging Dr. J. M. Buys, op zijn verzoek, eervol ontslag te ver-
leenen als leeraar in de natuurlijke historie aan het Gymna
sium en de Hoogere Burgerschool voor Jongens, alhier,
en dat ontslag te doen ingaan op 1 September 1922.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetli. van Leiden.
Leiden, 28 Decmber 1921.
Aan den Baad der Gemeente Leiden.
Do ondergeteekende, Dr. Johannes Marinus Buys, leeraar
aan de Hoogere Burgerschool voor jongens en aan het Gym
nasium te Leiden, die 21 Juli 1922 den 65 jarigen leeftijd
hoopt te bereiken, verzoekt bij dezen aan den Baad, hem
tegen 1 September 1922 eervol ontslag uit beide bovenge
noemde betrekkingen te willen verleenen.
't Welk doende,
Dr. J. M. Buys.
N°. 56. Leiden, 13 Februari 1922.
Blijkens mededeeling van Gedeputeerde Staten heeft de
ter Koninklijke goedkeuring aangeboden verordening op de
heffing van schoolgelden aan de scholen, waarin openbaar
vervolgonderwijs wordt gegeven, den Minister van Binnen-
landsche Zaken aanleiding gegeven het navolgende op te
merken.
1°. „In de heffingsverordening moet het inkomen worden
„vermeld beneden hetwelk geen schoolgeld verschuldigd is
„en tevens dat, waarbij het schoolgeld met de helft ver
hinderd wordt.
2°. „Voorts tan de heffing overeenkomstig artikel 208 der
„Lager Onderwijswet 3920 eerst met 1 Januari 1922 in
„werking treden."
Zooals wij in het Ingekomen Stuk No. 302 van 1921 uit
eenzetten, wijzen de wettelijke bepalingen er op, dat voor
het openbaar vervolgonderwijs een uniforme schoolgeldregeling,
behoudens vermindering voor minvermogenden en vrijstelling
voor on vermogenden, toelaatbaar is en vermits nu deze wijze
van schoolgeldheffing zooveel eenvoudiger is, dan eene even
redige schoolgeldheffing en bovendien een progressieve school
geldheffing voor het vervolgonderwijs eigenlijk geen zin heeft,
gaven wij aan eene uniforme heffing de voorkeur.
Intusschen bestaat bij ons College geen bezwaar, dat aan
het verlangen van den Minister, sub 1° vermeld, wordt vol
daan. O.i. zoude dan in de heffingsverordening kunnen worden
bepaald, dat bij een inkomen van minder dan 1200.geen
schoolgeld is verschuldigd, dat bij een inkomen van 1200.
tot 1600.het schoolgeld met de helft wordt verminderd
en dat bij een inkomen van 1600.of meer vol schoolgeld
moet worden betaald.
Wat het sub 2° genoemde bezwaar aangaat, merken wij
op, dat uit artikel 202 der wet volgt, dat de cursus voor
vervolgonderwijs hier op 1 October 1921 moest beginnen en
dat dus ook de schoolgeldregeling van dat tijdstip af behoort
te werken. Wij meenen dan ook, dat het voorschrift, vervat
in art. 208 niet uitsluit, dat de schoolgeldregeling op 1 October
1921 ingaat. Waarschijnlijk berust dus het bezwaar van den
Minister op een misverstand.
0.1. kan derhalve aan de sub 1° genoemde opmerking
worden voldaan en zal de Minister na kennisneming van onze
toelichting wel niet vasthouden aan zijne opvatting, dat de
schoolgeldregeling eerst met ingang van 1 Januari 1922 in
werking kan treden.
Wij geven U mitsdien in overweging:
1. de artikelen 2 en 3 der verordening, regelende de heffing
van schoolgelden aan de scholen te Leiden waarin openbaar
vervolgonderwijs wordt gegeven, te lezen als volgt: