MAANDAG 23 JANUARI 1922.
35
worden, en aan een ander dat hij als no. 1 op de voordracht
geplaatst zou worden, maar achteraf blijkt dat geen van
beiden op de voordracht staan. Als argumenten, waarom men
hen van de lijst zou afgevoerd hebben, wordt aangevoerd,
wat betreft den een dat hij ongehuwd is, en wat betreft den
ander dat hij nog een familielid bij de Reiniging had.
Ik geloof, dat juist de aanleiding voor het schrijven van
de Christelijke bouwvakarbeiders is geweest om daarop de
aandacht te vestigen. In dat schrijven wordt niet gevraagd
om deze benoeming niet te doen plaats hebben; alleen wordt
verzocht om in het vervolg ook rekening te houden met
geschikte personen voor deze betrekking hier ter stede: de
bedoeling is, wanneer dergelijke personen hier ter plaatse
aanwezig zijn, men niet gaat uitzien naar personen van elders,
doch dat men gemeentenaren voor dergelijke betrekking in
aanmerking doet komen.
Jk wil daarom de vraag richten tot de Commissie van
Fabricage, of de geruchten, welke op dit oogenblik door de
stad gaan en door verscheidene personen bij verschillende
Raadsleden naar voren gebracht zijn, al dan niet juist zijn.
De Voorzitter. Ik doe den heer Eikerbout opmerken, dat
hij Burgemeester en Wethouders ter verantwoording moet
roepen; de Commissie van Fabricage is geen verantwoording
aan den Raad verschuldigd.
De heer Eerdmans. M. d. V. Toen wij onlangs hier de
begrooting behandelden, is door mij uiting gegeven aan de
gedachte, dat de financieele toestand der gemeente het nood
zakelijk maakt om bedacht te zijn op inkrimping van de vaste
kosten der gemeentehuishouding. Uit het voorstel, hetwelk wij
thans krijgen, maak ik op dat dat tot dusver is kloppen aan
dooveman's deur; want hier bereikt ons het voorstel om een
vacature, die ontstaan is, weder te vervullen.
De toestand van de gemeentekas is van dien aard, dat in
de toekomst toch ongetwijfeld gestreefd zal moeten worden
naar inkrimping van het ambtenarencorps. Wil men vermijden
de noodzakelijkheid om het loon te verminderen, dan is daartoe
geen betere weg dan dat men zich bij het voorkomen van
vacatures de vraag stelt, of het ook mogelijk is dat de dienst
rouleert door verandering in dien dienst te brengen zonder
dat de vacature vervuld wordt.
Nu is mijne opvatting, dat dit, al is het natuurlijk niet
zonder bezwaar, toch inderdaad zal kunnen, en dat de
Directeur van de Gemeentereiniging, ook wanneer hij wordt
bijgestaan door slechts 2 opzichters, in staat zal zijn den gang
van zaken, die thans bestaat, te handhaven.
Van deze twee opzichters zou de een ook kunnen ver
vullen de taak, welke sinds het aftreden van den heer Grijsen
tot dusver vervuld is. De heer Grijsen is sinds 1 Januari
j.l. eervol ontslagen; dus gedurende 23 dagen heeft de dienst
zonder zijn hulp voortgang gehad.
Het is zeer goed mogelijk om, waar de stad in dit opzicht
in twee deelen is verdeeld, in een noordelijk en een zuidelijk
deel, den zuidelijken opzichter te handhaven en het noordelijk
deel te doen opzien door een van de andere reeds in functie
zijnde opzichters. Ik heb daarom de eer het volgende voorstel
in te dienen:
»De Raad besluit de vacature van opzichter bij den dienst
der Gemeentereiniging, ontstaan door het eervol ontslag met
1 Januari j.l. verleend aan den heer Grijsen, niet te vervullen,
daar de toestand der gemeentefinanciën inkrimping van het
corps ambtenaren noodig maakt."
De Voorzitter. Door den heer Eerdmans is het volgende
voorstel ingediend:
»De Raad besluit de vacature van opzichter bij den dienst
der Gemeentereiniging, ontstaan door het eervol ontslag met
1 Januari j.l. verleend aan den heer Grijsen, niet te ver
vullen, daar de toestand der gemeentefinanciën inkrimping
van het corps ambtenaren noodig maakt."
Het voorstel van den heer Eerdmans wordt voldoende onder
steund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Oostdam. M. d. V. Ten aanzien van het voorstel
van Professor Eerdmans zal ik gaarne afwachten wat daar
over door Burgemeester en Wethouders wordt gezegd, maar
naar aanleiding van het gesprokene door den heer F. Eikerbout
wensch ik even te doen opmerken, dat ik het standpunt, als
zouden wij bij de vervulling van vacatures in de eerste plaats
naar Leidenaars moeten zoeken, wel wat eng vind. Wij moeten
ons niet tot dien kleinen kring bepalen, maar ons afvragen,
wie der sollicitanten het beste wordt geacht. Als die persoon
dan niet in Leiden woont, mag dat geen reden zijn om hem
te passeeren. Bovendien wijs ik er op, dat de heer Sloots al
zijn levensdagen te Leiden heeft gewoond, totdat hij door
den militairen dienst uit deze gemeente werd geroepen, en
dat hij, uit den dienst komende, een betrekking heeft ge
vonden in Breda.
De heer van der Lip merkt daar op, dat hij een rasechte
Leidenaar is; Zijn Edele kan dat nog beter beoordeelen dan
ik, want hij woont hier langer. Het argument van den heer
F. Eikerbout is dan ook niet gelukkig.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wensch een opmerking
van anderen aard te maken. Den laatsten tijd is er meer
malen gesproken over het opschuivingssysteem bij benoe
mingen en nu meenen wij, dat hier wel gelegenheid was
geweest om uit het bestaande personeel, bijvoorbeeld uit de
arbeiders aan de gemeentereiniging, iemand te zoeken, die
geschikt was om als opzichter te worden aangesteld. Mij
dunkt, dat Burgemeester en Wethouders in die richting
hadden moeten zoeken* wellicht had dan tevens kunnen
worden gehandeld in den geest van den heer Eerdmans. In
dien de dienst toeliet, dat er een man minder was dan tot
dusverre het geval was, dan zou door iemand uit het bestaande
personeel tot opzichter te bevorderen aan het denkbeeld van
den heer Eerdmans kunnen zijn voldaan.
De heer Mulder. M. d. V. Ik moet eerlijk zeggen, dat het
gesprokene door den heer F. Eikerbout mijn verwondering
heelt gaande gemaakt, want ik begrijp niet, dat een Raadslid
zich aan praatjes omtrent beloften, die gedaan zouden zijn,
kan storen. Ik kan dat gerust zeggen, omdat ik nooit aan een
candidaat eenige belofte doe, en ik meen, dat mijn collega,
de heer Splinter hij zal dat misschien zelf ook nog wel
zeggen dit evenmin doet. Dat doet geen enkel verstandig
Raadslid. Ik begrijp niet hoe de heer F. Eikerbout kan spreken
alsof hij het ons eenigszins kwalijk neemt en hoe hij kan
zeggen, dat in de toekomst bij benoemingen Leidenaars moe
ten worden genomen. Ik begrijp niet hoe men tot de gedachte
komt, dat de Commissie van Fabricage over deze gaat het,
ofschoon Burgemeester en Wethouders wel een zelfstandig
oordeel hebben om, als de Commissie van Fabricage iets
verkeerds doet, dat te verbeteren die hebben op die dingen
ook wel een kijk, want de zaak is nog al eenvoudig eigen
lijk de voorkeur zou geven aan een niet-Leidenaar, want
daarom draait het toch.
De heeren, die over die dingen klagen en bezwaar maken,
weten toch zeker ook wel, dat er een oproeping geweest is
voor deze betrekking en dat ook Leidsche menschen hebben
kunnen solliciteeren en die hebben dat ook gedaan.
Ik vraag: is het een soort van liefhebberij of is het de
Commissie van Fabricage ernst geweest om het beste te zoeken
Men spreekt van opschuiven. Ja, dat willen wij allen gaarne
daarvan ben ik altijd een groot voorstander geweest; maar
wij kunnen toch niet iemand op de voordracht plaatsen, van
wien wij op goede gronden meenen, dat hij er niet bekwaam
voor is. Het zou onverantwoordelijk zijn dat te doen.
Het heeft ditmaal wat lang geduurd en dat zit hierin
misschien ben ik daarmede den Wethouder een beetje voor,
maar hij zal het mij wel niet kwalijk nemen als ik het zeg
dat één van de op de aanbeveling van Fabricage geplaatste
personen afgekeurd is voor den dienst. Daardoor heeft het
wat langer geduurd.
Ik begrijp niet, dat de heeren, als zij weten dat de Com
missie van Fabricage geen oogenblik de gedachte heeft ge
koesterd: wij moeten per se dien of dien persoon, dit of dat
vriendje erin stoppen, waar het een zoo betrekkelijk kleine
aangelegenheid betreft, op deze zaak nog terugkomen. Ik kan
mij voorstellen, dat zij het jammer vinden dat geen Leidsch
ingezetene op de voordracht is gekomen.
Ik vraag u: als er ten slotte een Leidenaar benoemd werd,
die later zou blijken niet voldoende bekwaamheid voor de
betrekking te bezitten, wat dan? De heeren loopen daarover
luchtigjes heen, alsof deze functie letterlijk niets zou beteeke-
nen. Men redeneert blijkbaar: dat kan zoo'n mannetje wel
waarnemen, die behoeft de werklieden maar na te loopen en
te zeggen: jongens, opschieten! Zoo is het niet. Wij hebben
juist geleerd uit de waarneming van deze functie door de
functionarissen, die wij hebben, welk reusachtig verschil er
op dit stuk kan bestaan en van hoe groot belang voor de
gemeente een goede bezetting van deze betrekking is.
Ik begrijp dan ook niet, dat men althans niet persoonlijk
geïnformeerd heeft bij den Wethouder in de eerste plaats en
verder bij de leden der Fabricage-commissie, waarom wij
niet een Leidenaar op de voordracht geplaatst hebben.
De heer Splinter. M. d. V. Als lid van de Fabricage-
commissie wensch ik ook nog een enkel woord over deze
zaak te zeggen.
Ik kan verklaren, dat wij juist bij het opmaken van deze
voordracht alle sollicitaties zeer goed bekeken hebben, zelfs zoo
dat wij, toen den eersten keer de sollicitanten ons niet geschikt
bleken te zijn, de zaak opnieuw hebben uitgezocht en uit de
sollicitanten toen een keus gedaan hebben.