MAANDAG 23
JANUARI 1922.
43
Dit voorzoover de arbeid van de Schoolcommissie betreft.
Wanneer ik er een persoonlijk woord aan mag toevoegen, dan
is bet dit. Er is een tijd geweest, dat ik van den schoolbioscoop
groote verwachtingen heb gekoesterd; ik dacht toen wat de
heer Groeneveld ook dacht, dat de kinderen daardoor kennis
zouden krijgen van dingen, welke zij anders nooit onder de
oogen kregen. Dit is gebleken een désillusie te zijn.
De heer Groeneveld. Waaruit is dat gebleken?
De heer Meijnen. Uit hetgeen ik vanmiddag heb verteld.
Ik heb kennis gemaakt met de groote bezwaren en met de
groote gevaren, met de bezwaren van den schoolbioscoop
en met de gevaren van den bioscoop in het algemeen,
en daarom handhaaf ik, na het proefjaar, niet de groote
sympathie, welke ik vroeger voor den schoolbioscoop heb
gekoesterd.
Uit alles wat ik gezegd heb blijkt wel, dat ik ben vóór
het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de proef
met den schoolbioscoop niet voort te zetten. In dit opzicht
sluit ik mij aan bij de, conclusie van de Schoolcommissie,
waarin niemand was, die het voor een definitieve invoering
opnam, en waarin het voorstel om de proei nog een jaar
voort te zetten met groote meerderheid is verworpen, terwijl
het denkbeeld om Burgemeester en Wethouders te adviseeren
de proef te doen beëindigen met groote meerderheid werd
aangenomen.
Ten slotte wil ik nog hierop wijzen, dat de Schoolcommissie
aan Burgemeester en Wethouders heeft gevraagd of het niet
overweging zou verdienen om, wanneer men kwam tot ophef
fing van het instituut van den schoolbioscoop, te trachten
daarvoor iets anders in de plaats te geven, waaraan de be
zwaren en gevaren van den schoolbioscoop niet verbonden zijn.
De Voorzitter schorst de vergadering tot des avonds ,8a uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des
avonds te 8| uur.
Thans zijn alwezig de heeren Rotteveel, Piekaar, van Eek,
Dubbeldeman, Huurman, Schoneveld, van Hamel en Kuiven-
hoven.
Voortgezet wordt de behandeling van punt 19 der agenda.
De beraadslaging wordt hervat.
De heer Oostdam. M. d. V. Het merkwaardige in dit
bioscoopdebat is, dat wij spreken over een school bioscoop,
doch nog niet eens school films hebben. Dit wordt wel erkend
door alle autoriteiten op dit gebied: door den heer Groeneveld,
door den heer van Staveren en ook door den heer Bloemink.
Laatstgenoemde heeft onlangs in een rede over den bioscoop
zelfs deze stelling opgezet:
»De schoolbioscoop moet niet om films vragen, maar de
films moeten den schoolbioscoop in het leven roepen."
Wanneer aldus spreekt een leider van den schoolbioscoop;
wanneer deze zegt: wij moeten eigenlijk wachten totdat wij
films hebben, dan kunnen wij gerust toegeven, dat wij hier
te Leiden wel is waar een eerlijke proef hebben genomen met
dit instituut, doch dat wij een eenigszins voorbarig besluit
zouden nemen, indien wij een definitieven schoolbioscoop
gingen oprichten.
Wat doet men nu om te voorzien in het gemis aan school-
films? De leiders gaan naar de filmbureaux en doen daar dan
een keus uit de films, die, zonder liet oogmerk van voor leering
te kunnen dienen, voor het gewone publiek gemaakt zijn. Die
leiders zoeken films, welke eenigszins geschikt zijn en deze
worden dan den kinderen voorgezet met de boodschapdaarvan
moet ge leereri.
Ik vind merkwaardig, dat men aldus handelt met kinderen,
want wat betreft oudere personen denkt men er niet aan,
zoo iets te doen. Ik heb tot dusver nog niet bijgewoond, dat
men bijvoorbeeld aan studenten films liet zien met de boodschap:
daarvan moet ge leeren. De gelegenheid daartoe heeft wel
bestaan. Ik herinner bijvoorbeeld aan de operatiefilm van
professor Chorcot, welke al 12 a 15 jaren oud is. Die film
beeldde professor Chorcot af, opereerende. Er werd indertijd
minder vriendelijk over gesproken, dat die professor zich
daartoe had laten vinden, maar enfin, het was gebeurd. Het
groote publiek genoot er zeer van, maar nooit hebben wij
vernomen, dat men die film heeft bewaard voorde wetenschap
teneinde ze aan de studenten te toonen en te zeggen: zoo
kunt gij leeren opereeren. Dit spreekt trouwens wel van zelf,
van één operatie, welke men direct aanschouwt, kan men
meer leeren dan van meerdere, welke men zich bioscopisch
ziet voortdraaien. Ofschoon die film al jaren oud is, heb ik
ook nooit bemerkt, dat anderen datzelfde voetspoor hebben
gevolgd.
Een voorbeeld uit den laatsten tijd: de film »Slaehtoffers",
welke de schadelijke gevolgen van de ontucht afbeeldt. Zij
laat allerlei lichaamsverkrommingen en ernstige verwondingen
zien als gevolg van een zekere ziekte, maar ik heb nooit ge
hoord, dat men tot de studenten heeft gezegd: gaat eens
kijken, want daar kunt gij wat leeren. Hier geldt hetzelfde:
directe aanschouwing van één ziektegeval is leerzamer dan 't
zien van een bioscopische reeks. Den allerlaatsten tijd is men
werkelijk bezig films te vervaardigen ten behoeve van de
medische studenten aan onze universiteiten, maar dat is pas
in het eerste stadium; men is zeer voorzichtig, want men
begrijpt, dat een film van bijzondere constructie moet wezen
om als leermateriaal te kunnen dienen.
Waar het aldus gesteld is met het filmonderwijs voor
ouderen, vraag ik mij af, waarom zulk filmonderwijs aan de
kinderen moet worden opgedrongen, vooral nu, volgens de
erkentenis van alle personen, die in dit opzicht recht van
spreken hebben, er niet eens voldoende schoolfilms zijn.
Aan hetgeen de heer Meijnen heeft gezegd zou ik nog een
paar dingen willen toevoegen. Ik herinner er bijvoorbeeld aan,
dat de voorstanders van den schoolbioscoop met veel ophef
gewagen van het feit, dat de film kan stilstaan, maar zij ver
geten daarbij, dat juist dit schoone feit het beste bewijs is
voor de ondeugdelijkheid van de film als leermiddel. Het
bewijst, dat het tempo, waarin de film draait, veel te snel is.
Welnu, laten wij de stilstaande afbeeldingen van de film op
platen brengen, zoodat de kinderen ze rustig van nabij kunnen
bekijken in stede van op een afstand van meerdere Meters.
Verder het bioscopisch ontluiken van een bloem. Ik geloof,
dat iedereen zal toegeven, dat het ontluiken van een bloem
veel beter in de school kan worden gedemonstreerd, als de
onderwijzer medebrengt een aantal knoppen in verschillende
stadia met een ontloken bloemdan kan de knop, die in het
verste stadium is, worden ontbladerd en daarna als bloem
worden gezien. Dat is heel wat beter dan dat men een bloem
zoo snel mogelijk in een film tot ontwikkeling doet komen.
Ik wijs hierop en er zijn meer voorbeelden om aan te
toonen, dat men veel beter aanschouwingsmateriaal naar de
school kan brengen, dan dat men daarvan een film laat zien.
Waar de zaak zoo staat acht ik het beter de proef met den
schoolbioscoop te staken, totdat de films om den schoolbioscoop
vragen. Blijkt het dan de moeite waard, dan wordt het tijd
om de films werkelijk tot schoolbioscoop te verheffen, maar
men moet niet kunstmatig een bioscoop formeeren, voordat
daarvoor behoorlijke films aanwezig zijn.
De heer Sijtsma. M. d. V. Wij hebben reeds 3 leden over
den schoolbioscoop gehoord. Eerst twee onderwijsspecialiteiten
de heer Groeneveld, onderwijs-specialist bij de gratie van de
S. D. A. P. en de heer Meijnen, krachtens zijn ambt, deskundige
op onderwijsgebied. De heer Gioeneveld voegt mij toe: gij
krachtens de gratie van van Beresteijn. Wat die interruptie
moet beteekenen weet ik niet, ik geloof, dat het wel een
verlegenheidsargument zal zijn.
Ondanks dat de heer Groeneveld geen onderwijs-specialiteit
is zooals ik ze wensch, sta ik echter dichter bij hem op dit
stuk dan bij den man, die specialiteit is krachtens zijn ambt,
wat ik straks nader zal aangeven.
Dan hebben wij nog een enkel woord gehoord van den
heer Oostdam, dat bij sommige leden bijzonder insloeg doch
dat feitelijk buiten de zaak omgaat. Hij heeft alleen besproken
den bioscoop in het algemeen en daaraan kleven, naast
voordeelen, natuurlijk ook fouten. Maar daar gaat het niet
om. Ik wil mij daarom bepalen tot den schoolbioscoop als
zoodanig en wat dat instituut betreft sta ik dichter bij den
heer Groeneveld dan bij den heer Meijnen, al wil ik wel
erkennen, dat de geheele quaestie niet zoo heel veel voor het
onderwijs beteekent als de heer Groeneveld het wil doen
voorkomen.
Maar ik geloof toch, dat de schoolbioscoop zijn beteekenis
voor het onderwijs beeft. Toen ik nog een zeer jong kweekeling
was, werd mij reeds geleerd, dat Pestalozzi gezegd had: »ge
moet als ge een kalf' bespreekt het kalf op school brengen."
Hieruit blijkt dus dat een specialiteit in den goeden zin van
het woord van meening was dat het voorwerp, dat men in
de klas bespreken wil, zoo mogelijk ook getoond moet worden
en dat dat gaat boven het gesproken woord en boven de
afbeelding. Maar wij kunnen al die dingen, welke in de klas
besproken worden, niet naar school brengen. In den bioscoop
hebben wij dus nu een middel om het' levend beeld te ver-
toonen. Daar valt niets tegen te zeggen.
Toen wij in den zomer van 1920 het vertoonen van een
schoolproeifilm bijwoonden, was het algemeen gevoelen dan
ook, dat het een goed leermiddel was en toen wij later hier
besloten om een proef te nemen met den schoolbioscoop heeft
zich er niemand tegen verklaard. Bijzonder gunstig liet zich
er toen onder anderen over uit de heer Mulder, diezeide: ik
heb niets tegen den schoolbioscoop; neen, ik geloof zelfs dat
er veel goeds in zit.