12 tweede lid dient daarom overeenkomstig den wensch van den Inspecteur der Rijksbelastingen te worden geschrapt. Artikelen 67 en 8. De indeeling van de belastingplich tigen in klassen (artikel 6) naar het „zuiver inkomen", sticht verwarring, wijl bij de redactie van de aanslagbiljetten der Rijksadministratie gedacht is aan de inderdaad meer juiste klasse-indeeling naar het „tarief" der belasting. Het klassificeeren naar het zuiver inkomen geeft boven dien oponthoud bij het opmaken der kohieren en het schrijven van de aanslagbiljetten. Aangezien het klassificee ren nergens toe dient en dit door de Gemeentewet ook niet vereischt Avordt, verdient het alleszins aanbeveling de Massi ficatie geheel achterwege te laten. Artikel 6 kan derhalve vervallen en artikel 5 worden gecombineerd met artikel 7. Artikel 7 (oud). De Wet op de Inkomstenbelasting 1914 kent geen bijzonderen aftrek wegens kostwinnerschap. In artikel 19 dier wet wordt aftrek toegestaan wegens ver schuldigde periodieke uitkeeringen (onderhoudsplicht). In artikel 5 der verordening is reeds bepaald, dat het inkomen berekend wordt volgens de bepalingen van Hoofdstuk II van vorenbedoelde wet, zoodat, aangezien artikel 19 dier wet deel uitmaakt van Hoofdstuk II, in ieder geval reeds recht bestaat op aftrek wegens onderhoudsplicht. Hetgeen met betrekking tot den onderhoudsplicht in verband met het kostwinnerschap werd opgemerkt, geldt evenzeer ten aanzien van meerderjarige kinderen, die wegens voortdurende lichaams- of zielsgebreken niet in eigen onder houd kunnen voorzien. Volgens de bestaande redactie van artikel 7, lid 3, zou voor zoodanige kindereneen dubbele aftrek kunnen worden verkregen, n.l. eerst op grond van Hoofdstuk II (artikel 19) der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 (zie artikel 5 der verordening), en bovendien met f 100.per kind op grond van het 3e lid van artikel 7 der verordening. Dit is nimmer de bedoeling geweest en daarom behoort voor de hierbedoelde meerderjarige kinderen de aftrek van 100.per kind te vervallen. Zijn aan ziels- of lichaamsgebreken lijdende kinderen, voor zoover zij niet reeds voor aftrek als bedoeld in lid 1 sub c in aanmerking komen, minderjarig, dus op een leeftijd van 16 tot 21 jaar, dan kan de aftrek van f 100.behouden blijven; het le lid sub c is daarom aangevuld. De sub e voorkomende woorden „bij den aanvang van het belastingjaar" kunnen worden geschrapt, wijl artikel 9 der verordening de bedoeling van de betreffende bepaling reeds duidelijk weergeeft en de tegenstrijdigheid met de strekking van artikel 9, indien n.l. de belastingplichtigheid in den loop van het belastingjaar intreedt, dan tevens wordt weggenomen. Ten aanzien van het eerste gedeelte van het 3e lid van artikel 7 (gelijkstelling van weduwen, weduwnaars enz. met gehuwden), is het wenschelijk gebleken den verhoogden aftrek niet meer uitsluitend afhankelijk te stellen van het bezit van kinderen beneden 16 jaar, doch ook van het voeren van een eigen huishouding. Immers, vooral voor weduwnaars is het dikwijls noodzakelijk, om vrouwelijke hulp te nemen voor de regeling van de huishouding, als zij kinderen van 16 jaar of ouder te hunnen laste hebben. In dergelijke gevallen zijn de uitgaven als gezinshoofd even zwaar, zooal niet zwaarder, dan voor een gehuwde en is recht op gelijken aftrek dan ook billijk. Artikel 8 (nieuw). Als een gevolg van het bepaalde bij art. 245d der Gemeentewet hebben de gemeentebesturen er zorg voor te dragen, dat aan de Rijks-administratie opgaaf wordt gedaan 1°. van de forensen; 2°. omtrent den burgerlijken staat van de belastingplichtigen 3°. van het getal kinderen dat voor aftrek in aanmerking- komt. Ten einde de noodige gegevens te kunnen verkrijgen, be- hooren aan de betrokken personen door de gemeentelijke belastingadministratie, beschrijvingsbiljetten te worden ge zonden. Het invullen en inleveren dier biljetten moet in verband hiermede in de verordening op de heffing ver plichtend worden gesteld, terwijl een strafbedreiging tegen het niet voldoen aan die verplichting in de invorderings- verordening niet kan worden gemist. Dienovereenkomstig is laatst-bedoelde verordening dan ook aangevuld met een nieuw artikel. Wij stellen Uwe Vergadering alsnu voor over te gaan: a. tot vaststelling van de navolgende verordeningen: VERORDENING, houdende wijziging van de Verordening van 9 Mei 1921 (Gem.- blad No. 20) op de heffing eener plaatselijke belasting naar het inkomen te Leiden. Artikel 1. In artikel 3 van bovengenoemde verordening wordt „artikel 7" gewijzigd in „artikel 5", en inplaats van 700.ge lezen: 800. Art. 2. Artikel 4 wordt gelezen als volgt: 1. De bronnen van inkomen der gehuwde vrouw, alsmede hare onder artikel 19 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 vallende schulden, worden beschouwd als bronnen van inkomen en als schulden van haren man. 2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing: a. bij scheiding van tafel en bed; b. bij scheiding van goederen, zonder scheiding van tafel en bed; c. indien de vrouw voor zich het beheer harer roerende en onroerende goederen en het vrije genot harer inkomsten heeft bedongen. 3. Nochtans wordt in de onder b en c bedoelde gevallen, bij de berekening van de verschuldigde belasting, het zuiver inkomen van beide eclitgenooten [samengevoegd en wordt op dit gezamenlijk bedrag toegepast de vermindering, be doeld in artikel 5 dezer verordening. Daarna wordt de be lasting over beide echtgenooten omgeslagen in verhouding tot ieders inkomen. Art. 3. De artikelen 5, 6 en 7 worden vervangen door een niemv artikel 5, luidende: 1. De grondslag dezer belasting is het zuiver jaarlijkscli inkomen van den belastingplichtige, berekend volgens de bepalingen van Hoofdstuk II der Wet op de Inkomsten belasting 1914. 2. Ter berekening van de belasting wordt het tot op een veelvoud van 50.naar beneden afgerond en daarna verminderd met: a. f 500.indien de belastingplichtige ongehuwd is; b. f 700.indien de belastingplichtige gehuwd is; c. bovendien met 100.voor ieder eigen of aangehuwd kind van den belastingplichtige: 1°. dat den leeftijd van 16 jaren nog niet heeft bereikt en dat niet zelf in deze belasting wordt aangeslagen 2°. van 16 jaar of ouder, doch beneden den leeftijd van 21 jaar, dat wegens voortdurende lichaams- of zielsgebreken niet in eigen onderhoud kan voorzien, en dat geheel of gedeeltelijk ten laste van den belastingplichtige is. 3. Het na deze vermindering overblijvend bedrag heet belastbaar inkomen. 4. Voor de toepassing van dit artikel worden weduwnaars en Aveduwen en zij, ten aanzien van wie een vonnis tot echtscheiding is uitgesproken, met gehuwden gelijk gesteld, indien zij een eigen huishouding voeren, hetgeen naar om standigheden wordt beoordeeld, of kinderen beneden 16 jaar- ten hunnen laste hebbenouderlooze kinderen, bij bloed- of aanverwanten inwonend, en kinderen, anders dan tegen vergoeding,, levend in een gezin, waarvan de kostAvinner niet is een der ouders, worden met eigen kinderen gelijk gesteld. Art. IV. Artikel 8 wordt genummerd „6", terwijl aan het tweede lid wordt toegevoegd: „Het bedraagt ten hoogste 1.5." Art. V. Artikel 9 wordt genummerd „7" terwijl in dit artikel het cijfer „7" wordt gewijzigd in „5". Art. VI. Na artikel 7 (oud 9) worden 2 nieuwe artikelen ingevoegd, luidende Art. 8. Aan de in artikel 244a der Gemeentewet bedoelde per sonen kan een beschrijvingsbiljet worden uitgereikt ingericht volgens een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld model. Aan ieder, die zoodanig biljet niet heeft ontvangen, wordt, op zijn aanvrage, ten kantore van den Inspecteur der Gemeente-belastingen een biljet uitgereikt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 2