MAANDAG 2 JANUARI 1922.
9
De heer Rots. M. d. V. Ik wil den heer Wilbrink antwoorden,
dat, indien op het terrein, dat nu aangelegd zal worden,
werkloozen te werk gesteld worden en de aanvoer van
materialen zal geschieden op dezelfde wijze als tot dusver het
geval was, dus niet door werkloozen, dan de toestand feitelijk
toch dezelfde zal blijven, want als het werk aanbesteed wordt
dan zullen daarbij bij voorkeur Leidsche werklieden te werk
gesteld moeten worden. Dat wordt in den regel in de be
stekken voorgeschreven.
Dus in zoover begrijp ik het bezwaar van den heer Wilbrink
niet. Het is bepaaldelijk onze bedoeling om daar zooveel
mogelijk werkloozen te werk te stellen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van Stralen strekkende om
Burgemeester en Wethouders uit te noodigen tot benoeming
van een commissie van voorlichting in zake productieve werk
verschaffing wordt in stemming gebracht en met 17 tegen
11 stemmen aangenomen.
Vóór stemmende dames DubbeldemanTrago en van
Itallievan Embden, de heeren Bisschop, Kuivenhoven, Wil-
mer, Sijtsma, A. Eikerbout, Groene veld, Huurman, Knuttel,
Schoneveld, Heemskerk, van Eek, Wilbrink, Dubbeldeman,
Piekaar en van Stralen.
Tegen stemmen: de heeren Sanders, Meijnen, Eerdmans,
Pera, Bots, de Lange, van der Lip, Splinter, Oostdam, Stijn-
man en Mulder.
(De heeren Huurman, Knuttel en Schoneveld waren inmiddels
ter vergadering gekomen.)
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders zullen zoo
spoedig mogelijk een dergelijke commissie benoemen.
De heer van Stralen. M. d. V. Het tweede voorstel trek
ik in.
De Voorzitter. Dan maakt dat geen onderwerp van beraad
slaging meer uit.
Zonder hoofdelijke stemming wordt ten slotte overeenkomstig
het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
IX. Voorstel van den heer van Stralen in zake de instelling
van eene gemeentelijke Steuncommissie ter ondersteuning van
eenige categorieën van werklooze arbeiders.
(Zie Ing. St. No. 428.)
Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres
van den Leidschen Bestuurdersbond voorzoover dit strekt om
het voorstel in zake instelling van een gemeentelijke steun
commissie onverwijld in behandeling te nemen en aan te nemen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil beginnen met te
zeggen, dat Burgemeester en Wethouders ons een prachtig
overzicht van den stand der werkloosheid en een verdeeling
over de verschillende categorieën van arbeiders hebben gegeven.
De cijfers daaromtrent zijn overduidelijk, maar het is weer
zoo jammer, dat Burgemeester en Wethouders aan het einde
van die uiteenzetting tot absoluut verkeerde conclusies komen.
De eerste vraag is, waarom wij komen met een voorstel
in zake de instelling van een Steuncommissie. De reden daar
voor is deze, dat wij ons vroeger niet hebben kunnen ver
eenigen en ons ook thans niet en nooit kunnen vereenigen
met het feit, dat de georganiseerde werklooze arbeiders ver
wezen worden naar een instelling als het Burgerlijk Armbestuur,
waarbij zij absoluut niet thuis behooren, en dat wij van oor
deel zijn, dat die menschen door een speciale commissie dienen
te worden geholpen, welke voor deze aangelegenheid in het
leven moet worden geroepen. Het instituut Armenzorg is
nooit bestemd om arbeiders te ondersteunen, die werkloos
waren geworden, en zeer zeker niet, als die arbeiders werkloos
waren geworden in een algemeenen crisistijd als wij thans
beleven. Ik houd staande, dat bij het maken van de wet
daarmede zeer zeker geen rekening is gehouden.
Verder doen Burgemeester en Wethouders precies wat wij
van hen hebben verwacht. Zij zien den toestand als niet
slecht in. In alle plaatsen van het laud, door de Regeering
incluis, wordt toegegeven, dat de toestand ernstig is en
ernstiger dreigt te worden, en de feiten van den dag bevestigen
dat in alle opzichten, maar Burgemeester en Wethouders
verwachten blijkens hun woorden in het praeadvies, dat de
toestand niet erger zal worden. Ik zou willen vragen, waarop
die verwachting zich grondt. Wij hebben de laatste maanden
gezien, dat de toestand zich verergert en bijna iedereen is er
van overtuigd, dat wij nog niet aan het einde van dien toe
stand zijn. De heer Paul Nijgh, de voorzitter van den loonraad
voor het Haven- en Scheepvaartbedrijf, die van deze zaak wel
wat weet, heeft verklaard, dat wij het hoogtepunt van deze
crisis eerst in 1923 kunnen tegemoet zien en tot dat tijdstip
de toestand zich zal verergeren, maar Burgemeester en Wet
houders vinden, dat voor Leiden het hoogtepunt is bereikt
en de verergering voor deze plaats niet zal komen.
Dat zijn van die misplaatste optimistische verwachtingen,
welke hier telkens worden uitgesproken doch die ook telkens
de reden zijn waarom met het nemen van afdoende en forsche
maatregelen wordt gewacht.
De Wethouder heeft straks enkele cijfers genoemd omtrent
den omvang van de werkloosheid en is gekomen tot de conclusie,
dat de werkloosheid op dit oogenblik absoluut niet erger is
dan verleden jaar om dezen tijd.
Ik heb de desbetreffende cijfers niet bij mij, maar ik maak
mij toch sterk, dat niemand, behalve dan de Wethouder,
zal tegenspreken dat op dit oogenblik de toestand veel ernstiger
is dan verleden jaar en dat de vooruitzichten zeker veel on
gunstiger zijn dan verleden jaar het geval was.
Wij hebben verleden week hier gehad een optocht van
werkloozen. Dat had alleen reeds hierom waarde, omdat men
nu eens kon zien iets waaraan Burgemeester en Wethouders
blijkbaar nog twijfelen dat er nog werkloosheid te Leiden is.
Wie kennis genomen heeft van het groot getal werkloozen,
dat zich jl. Donderdag op straat had verzameld, zal niet langer
kunnen volhouden, dat hier bijna geen werkloosheid bestaat
of dat zij niet erg is. Het staat vast, dat de werkloosheid
hier ter stede erg is en bezig is voortdurend erger te worden.
Daarom vind ik dat het niet aangaat dat men van de zijde
van Burgemeester en Wethouders steeds aankomt met het
praatje: »het ziet er zoo erg niet uit: wij geven wel toe,dat
die opleving niet zoo spoedig komt, maar de toestand zal wel
niet verergeren".
Ik heb uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
zelf een berekening gemaakt, die in tegenspraak is met de
cijfers, dienaangaande zoo even door den heer Bots mede
gedeeld.
De heer Bots heeft de cijfers genoemd van het aantal in
geschrevenen bij de Arbeidsbeurs enkele maanden geleden
en nu. Volgens hem zou in December de werkloosheid zich
uitgestrekt hebben over ongeveer 500 personen, maar ik heb
eens opgeteld de verschillende personen, die volgens Burge
meester en Wethouders (Ing. St. No. 428) werkloozenuit-
keeringen krijgen. Op het oogenblik krijgen volgens die cijfers
290 gehuwde werkloozen uitkeeringen uit de werkloozenkassen
33 kostgangers en 120 ongehuwden-inwonenden. Dan worden
genoemd 12 personen (sigarenmakers), die onder de door den
Minister van Binnenlandsche Zaken gesubsidieerde steunregeling
vallen; verder nog 275 werklooze arbeiders, die door het
Burgerlijk Armbestuur ondersteund worden. Dat zijn in totaal
reeds 730 personen te Leiden, die door verschillende instel
lingen ondersteund worden. Wij mogen veilig aannemen, dat
er behalve dat aantal nog een quantum werkloozen is, dat
niet ondersteund wordt of op eenigerlei wijze niet in aan
merking komt voor steun, dat wil zeggen volgens de opvatting
van de heerenvolgens onze meening zijn er verscheidenen bij
die ten onrechte zijn afgewezen.
In elk geval staat vast, dat het aantal werkloozen te Leiden
op het oogenblik zeker de 800 beduidend overschrijdt. En
als men dit nu niet een toestand noemt, die noodig maakt,
dat spoedig worde ingegrepen door middel van de meest
forsche maatregelen, dan kan ik niet anders constateeren dan
dat er bepaalde onwil voorzit om op behoorlijke wijze in
dezen ellendigen toestand te voorzien.
Burgemeester en Wethouders hebben drie motieven aan
gevoerd tegen mijn voorstel tot het instellen eener crisis
commissie.
Vooreerst zeggen zij, dat dergelijke commissie niet zal zijn
in de lijn van de verzekering. Burgemeester en Wethouders
vinden het noodig, dat de propaganda voor het nuttige in
stituut van de werkloosheidsverzekering worde gesteund. Ik
ben het daarmede roerend eens. Zeker is dit een nuttige
instelling, maar ik begrijp niet waarom Burgemeester en
Wethouders niet, als zij meenen dat de propaganda voor dit
instituut moet gesteund worden, direct de Regeering in ver
zuim stellen, want als er ooit sprake van is dat dit nuttige
instituut wordt geschaad dan is het wel in dezen tijd, nu de
Regeering, in den laatsten tijd vooral, tracht die werkloosheids
verzekering, ik zou haast durven te zeggen, te vermoorden,
want stelselmatig is zij bezig om als scheurpapier te beschouwen
alle reglementen van alle werkloozenkassen. De rechten van
de leden, welke in die reglementen zijn omschreven, bestaan
.eenvoudig niet meer, want als de Regeering decreteert, dat
de uitkeeringen, welke hun bij reglement zijn gewaarborgd,
met een bepaald bedrag moeten worden verminderd, moet
dat gebeuren en schijnen noch de verzekerden noch de werk
loozenkassen iets te zeggen te hebben en er tegenin te
kunnen gaan.