8
MAANDAG 2 JANUARI 1922.
standpunt, hetwelk wij kunnen innemen tegenover de werk
loozen, is dat één van beiden gebeurt: öf dat productief werk
verschaft wordt en ik meen, dat, wanneer de gemeente
zich meer gaat bewegen op dit terrein, ook wat andere
vakken betreft wel iets aan werkverschaffing zou zijn te doen
öf dat, waar men daartoe geen kans ziet, de werkloozen het
volle loon als uitkeering krijgen.
Dat vragen zij zelf niet, zegt de heer van Stralen. Dat kan
mij niet schelen. Dan moeten zij het leeren vragen. Dan
hebben wij hier het bewijs, dat de werkloozen absoluut niet
ervan doordrongen zijn dat de werkloosheid het gevolg is van
de kapitalistische maatschappij. Als zij voor het volle loon
willen werken en de maatschappelijke verhoudingen, de
onmogelijkheid voor de kapitalisten om winst te maken be
letten dat, dan is er voor hen geen reden om van minder te
leven, onverschillig of zij werkloos zijn of niet. De levens
middelen enz. kosten voor de werkloozen even duur; dus
er is geen enkele reden waarom zij met minder genoegen
zouden nemen.
Al moet dus bij werkloosheid het vplle loon uitgekeerd
worden, ik meen toch dat het zeer noodzakelijk is dat de
gemeente de pogingen tot werkverschaffing nog zeer aan
zienlijk uitbreidt. De stap, die hier gedaan zal worden, is
van zeer geringe beteekenis.
De heer van Stralen. De heer Bots heeft gesproken over
de commissie van werkverschaffing, welke hier eenige jaren
geleden geweest is: maar dit is juist een frappant voorbeeld
dat, als geen ernst betracht wordt bij de instelling van zoo
danige commissie, men ze dan even goed onbenoemd kan laten.
In 1917 is die commissie in het leven geroepen op insti
gatie van het gemeentebestuur zelf, op aandrang van de
landelijke vereeniging in zake werkloosheid. Sindsdien heelt
de commissie naar ik meen tweemaal vergaderd, en nu zijn
wij toch al 5 jaren verder.
'Daaruit blijkt direct, dat Burgemeester en Wethouders
met die zaak toen zeker geen ernst hebben gemaakt.
Ik meen, dat, als onder de tegenwoordige omstandigheden,
onder aandrang vanuit den Raad zelf, dergelijke commissie
tot stand komt, zij zeer zeker meer werk zal praesteeren en
Burgemeester en Wethouders, wanneer dezen soms mochten
vergeten de zaak ernstig ter hand te nemen, zal herinneren
aan haar bestaan en zal betoogen, dat het noodig is haar
aan het werk te zetten.
Zoo zien wij de zaak en daarom meenen wij, dat dit een
extra motief is om over te gaan tot instelling van een
commissie als in mijn voorstel bedoeld.
De Wethouder heeft dat ligt misschien aan de samen
stelling van de agenda den boel een beetje door elkander
gehaald en het voor mij daardoor nog moeilijker gemaakt.
Op deze agenda komen heel wat voorstellen voor omtrent
de werkloosheid en nu heeft de Wethouder de cijfers omtrent
den omvang van de werkloosheid, welke hij bij het volgende
punt had moeten geven, hier besproken. Ik zal de cijfers,
welke ik heb opgediept uit het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders, naar voren brengen bij de behandeling van
mijn voorstel tot instelling van een Steuncommissie en dan
zal blijken, dat de Wethouder een weinig mis is met zijn
opgave omtrent den omvang der werkloosheid. Ik zal aan de
hand van die cijfers aantoonen, dat de werkloosheid niet zoo
weinig omvangrijk is als de Wethouder heeft medegedeeld.
Ik wil alleen nog dit antwoorden aan der. heer Knuttel,
dat ik, evenmin als ik dat de vorige maal voornemens ben
geweest, ook thans niet zal meegaan met een voorstel van
hem om den werkloozen het volle loon te geven. Dat voorstel
moest hij niet doen, want hij weet wel, dat dan bij aan
neming van een dergelijk voorstel de zaak nog veel meer in
de war zou loopen. Hij is er altijd zelf het eerst bij om te
zeggen, dat de arbeiders zooveel mogelijk moeten weigeren
om in deze kapitalistische maatschappij te werken, en nu
ben ik bang, dat, als een voorstel van den heer Knuttel om
aan de werkloozen het volle loon te geven werd aangenomen,
er niet veel gewerkt zou worden, omdat de menschen zich
dan zooveel mogelijk van werken zouden onthouden en
zouden prefereeren om het volle loon van overheidswege te
krijgen boven het werken voor het kapitalisme. Dat is een
tegenstrijdigheid, die ik bij den heer Knuttel ontdek en ik
denk er niet aan om een dergelijk voorstel van den heer
Knuttel te steunen. Ik heb, toen de heer Knuttel sprak,
geïnterrumpeerd, dat de werkloozen het zeiven niet. vragen,
en dat is juist. De werkloozen zouden al tevreden zijn, indien
van gemeente- of Rijkswege werd gezorgd, dat zij gedurende
hun werkloosheid met hun gezinnen eenigszius behoorlijk
konden rondkomen. Dat zou een groote vooruitgang zijn,
vergeleken bij den tegen woord igen toestand, nu allerwege
ellende heerscht. Indien wij zorgden, dat de werkloozen
eenigszius behoorlijk met hun gezinnen konden rondkomen,
dan kan men zeker zijn, dat de werkloozen den Raad voor
een dergelijk besluit zeer dankbaar zouden zijn.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik zou gaarne den heer van
Stralen even willen antwoorden, maar misschien hebt gij
liever, dat ik dat doe, nadat de Wethouder weder zal hebben
gesproken.
De Voorzitter. Ik zou de aanhangige onderwerpen eerst willen
afhandelenhet debat gaat thans over het in orde brengen van
een speelterrein, over een voorstel van den heer van Stralen om
een commissie van voorlichting voor Burgemeester en Wet
houders in zake de productieve werkverschaffing in testellen
en over het brengen van een memoriepost op de begrooting.
Indien de heeren gaan debatteeren over allerlei zaken, die er
niets mede te maken hebben, dan kan het wel morgenochtend
worden, voordat wij klaar zijn. Laten wij ons liever aan de orde
van zaken houden. Is de Gemeenteraad een politieke kampplaats
of zitten wij hier om de zaken af te doen? Ik zou het heel
aardig vinden, als de heeren buiten den Raad een twistgesprek
hielden, maar hier moeten wij de zaken afhandelen. Straks,
bij de behandeling van het voorstel van den heer van Stralen
tot benoeming van een Steuncommissie of bij de bespreking
der bedragen van de ondersteuningen kunt gij gelegenheid
vinden den heer van Stralen te beantwoorden.
De heer Wilbrink. M. d. V. Ik had aan den Wethouder
enkele vragen gesteld. Of hij die over het hoofd heeft gezien
dan wel het niet de moeite waard heeft geacht ze te beant
woorden weet ik niet.
De Voorzitter. Iedereen kan wel vragen gaan stellen, maar
dan behoeft de Wethouder toch niet te antwoorden op al die
vragen. Als gij vraagt hoe groot percentage arbeidsloon in
een werk zit, kan hij dat zoo niet beantwoorden. De heer
Bots heeft gezegd, dat in het werk aan den Maresingel slechts
20 arbeidsloon zat.
De heer Wilbrink. M. d. V. Het geldt hier een soortgelijk
werk en als. de Wethouder meent, dat er slechts 20 arbeids
loon in zit, moet hij beginnen den aanvoer van het materiaal
niet mede te rekenen en dan moet ik zeggen, dat deze wijze
van werkverschaffing dan voor mij geen zin heeft.
Als een werk vanwege de gemeente uitbesteed wordt, dan
wordt altijd de bepaling opgenomen, dat bij voorkeur Leidsche
werklieden te werk gesteld moeten worden. En als nu de
gemeente in eigen beheer een werk uitvoert om werk te
verschaften aan werkloozen, dan moet zij er naar streven dat
het werk zooveel mogelijk aan de werkloozen ten goede komt
en ook den aanvoer van materialen in eigen handen houden
om daaraan werkloozen te werk te stellen.
Als er op gerekend wordt, dat slechts 20 van het te
besteden bedrag aan de werkloozen ten goede komt, dan moet
ik mij tegen dezen post verklaren. Hert heeft geen zin om op
die wijze tot werkverschaffing te komen.
De heer* Pera. Ik wil, in verband met hetgeen de heer
Wilbrink betoogt, herhalen wat ik eenige weken geleden
gezegd heb.
Er was toen sprake van een werk, dat zou kosten 10000.
Volgens het overzicht dat wij ervan hadden zou daarin zitten
2000.aan werkloon. Dat werk was volstrekt niet productief;
het daaraan te besteden geld was de gemeente eenvoudig
kwijt en er kwam geen voordeel van terug. Toen heb ik
gezegd: is het niet beter dat op dit oogenblik 2000.uit
gekeerd worden ter vervanging van de werkloonen en dat
de gemeente niet belast werd met die uitgaaf van 8000.
waarvoor zij niets terug krijgt?
Men kan nu allerlei werken tot stand willen brengen, maal
laat men daarbij eens even rekening houden met wat voor
kapitaat de gemeente dan zou belast worden en wat er door
de hooge belasting, eigenlijk voor woongelegenheid in Leiden
zal overblijven.
Ik moet den Raad ten sterkste waarschuwen dien weg in
te slaan.
De heer Wilbrink. M. d. V. Is dit een antwoord op mijn
vraag
De Voorzitter. De heer Bots zal u antwoorden.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. De heer Pera geeft een
geheel verkeerde voorstelling van de zaak.
De gang van zaken is deze geweest. Er is achter den Mare
singel een groot veld, dat zeer laag ligt. Toen werd voor
gesteld dat beschikbaar te stellen als speelterrein en daartoe
zou het moeten opgehoogd worden met zand. Mijnerzijds is
toen gezegd: het daarvoor besteed geld zal niet weg zijn,
want als men dit veld te eeniger tijd als bouwterrein zal
willen gebruiken, dan moet men bet toch ophoogen.
Dat is dus geheel iets anders dan de heer Pera er nu van
maakt.