18
MAANDAG 2 JANUARI 1922.
verklaring waarom onze partij vóór het voorstel van den
heer Eikerbout zal stemmen.
De Voorzitter. Zooals het geamendeerd is?
De heer van Eck. Ja. Ik kan niet zeggen, dat wij zoo
bijzonder warm gestemd zijn voor dit voorstel. In het alge
meen bestaat er bij onze menschen zekere weerzin om zich
met het Burgerlijk Armbestuur te bemoeien en ik geloof,
dat in het bijzonder de leden van de vakbeweging er niet
bijster op gesteld zullen zijn in het Burgerlijk Armbestuur
zitting te nemen, maar nu eenmaal door den Raad een besluit
is genomen om de belangen van een reeks van vakarbeiders
aan de zorg van het Burgerlijk Armbestuur toe te vertrouwen,
nu dus ook vele organisaties er belang bij hebben, dat het
Burgerlijk Armbestuur zoo goed mogelijk functioneert, ligt
het naar onze meening op den weg van onze menschen er
zooveel mogelijk toe mede te werken, dat het Burgerlijk
Armbestuur zoo goed mogelijk zorgt voor de belangen, welke
aan dat Armbestuur zijn toevertrouwd. Burgemeester en Wet
houders zeggen, dat het in strijd is met den geest van de
Armenwet, dat in het Burgerlijk Armbestuur menschen worden
gekozen met een bepaald doel. Ik wil daartegenover stellen,
hetgeen ik meermalen heb uiteengezet, dat, als een wet onder
bepaalde omstandigheden wordt gemaakt, daaruit niet voort
vloeit, dat die wet niet op andere wijze kan worden toegepast,
als de omstandigheden zich wijzigen. Ik wil aannemen, dat
de ontwerper van de armenwet er niet aan gedacht heelt,
dat ook een reeks van uitgetrokken vakarbeiders onder de
bepalingen van het Armbestuur zou vallen, maar als dit wel
gebeurt, is er geen bezwaar tegen, ja, wordt het een gebiedende
eisch, dat men met de gewijzigde omstandigheden rekening
houdt. Mijns inziens bestaat er geen bezwaar tegen om de
wet, als deze zich er niet absoluut tegen verzet, zoo elastisch
toe te passen, dat men de wenschelijkheid erkent om in het
Burgeilijk Armbestuur menschen zitting te doen nemen, die
voor een bepaald doel zijn aangewezen. Ik zie niet in waarom
het Burgerlijk Armbestuur zijn werkzaamheden niet zoo zou
kunnen verdeelen, dat degenen, die aangewezen zijn door de
vakorganisaties, zich speciaal zouden bezig houden met de
belangen van de uitgetrokken werkloozen. Het spreekt vanzelf,
dat door het gansche Burgerlijk Armbestuur ten slotte beslist
zal worden welke uitkeering ieder der ondersteunden zal
krijgen. Men zal in dit opzicht niet tegen de wet kunnen
ingaan, maar dat met een beetje goeden wil de werkzaam
heden niet zoo zouden kunnen worden verdeeld, dat de leden,
door de vakorganisaties aangewezen, zich speciaal zouden
bemoeien met en voorlichting geven omtrent de belangen van
de uitgetrokken werkloozen, zie ik niet in.
Zooals ik zeide, verbazend warm zijn wij niet voor dit
voorstel, maar in de gegeven omstandigheden moeten wij
van den nood een deugd maken en daarom zullen wij aan het
voorstel van den heer Eikerbout onze stem geven.
De Voorzitter. De heer Schoneveld heeft een amendement
voorgesteld strekkende om in het voorstel van den heer F.
Eikerbout »12" te veranderen in »14".
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Knuttel. Ik wil volstaan met een korte verklaring
af te leggen.
Ik voel persoonlijk niets voor de uitbreiding van het Burgerlijk
Armbestuur, maar wanneer er bepaalde vakorganisaties zijn, die
dat wel willen en daar zelf ervaring willen opdoen hoe het
werkt, wil ik haar dat niet beletten en uitsluitend uit dit
oogpunt zal ik stemmen voor het voorstel van den heer
Eikerbout en het amendement van den heer Schoneveld.
De heer Wilbrink. M. d. V. Ik zal tegen het voorstel van
den heer Eikerbout stemmen, omdat het mijns inziens niet
aangaat in het Burgerlijk Armbestuur zeker aantal personen
te brengen, die slechts voor een deel van de armen zouden
opkomen en wier zorgen zich in het bijzonder zouden uitstrekken
over de uitgetrokkenen van de vakcentralen, in tegenstelling
met de andere armen. Ik wensch laatstgenoemden in geen
geval lager te stellen dan de anderen. Onder die andere armen
zijn ook menschen, die tengevolge van achteruitgang in zaken
in dezelfde omstandigheden zijn komen te verkeeren en ik
wil die niet achterstellen. Mijns inziens staan al die personen
gelijk.
Wanneer er gelegenheid voor is, dan ben ik er niet tegen,
dat bij voorkomende vacature ook iemand van de vakcentrales
in het Burgerlijk Armbestuur wordt opgenomen, maar met
wat de heer Eikerbout voorstelt kan ik mij niet vereenigen.
De heer Oostdam. M. d. V. Het is duidelijk, dat eigenlijk
niemand veel gevoelt voor dit voorstel. Er wordt op zeer
makken toon over geredeneerd; het is eenmaal ingediend en
en och, laten wij het maar aannemen; kwaad kan het niet.
Zoo is algemeen de grondtoon van hetgeen gezegd wordt.
Ik sluit mij intusschen geheel aan bij de redeneering van
den heer Wilbrink. Alleen moet ik mij een kleine correctie
van zijne woorden veroorloven. Hij heeft gesproken van de
«andere armen". De uitgetrokken werkloozen zijn geen armen.
Laten wij dit wel in het oog houden.
Ik sluit mij dus, behalve wat betreft die minder gelukkige
uitdrukking, aan bij het betoog van den heer Wilbrink. Ik
zal tegen het voorstel stemmen, omdat er zeker wantrouwen
in zit jegens het Burgerlijk Armbestuur, alsof het zijn taak
niet goed zou verrichten. Ik wensch zelfs geen schijn van
wantrouwen aan den dag te leggen en zal daarom tegen
stemmen.
De heer Bots. M. d. V. Ik wil in de eerste plaats opmerken
dat over het algemeen genomen alle commissiën, die er van
gemeentewege zijn, bestaan uit 2,3,4,5 of 6 personen. Alleen
het Burgerlijk Armbestuur bestaat uit 8 personen benevens
den Voorzitter. Nu heeft het mij wel eenigszins verwonderd
zoo lichtvaardig als men met die uitbreiding van het aantal
leden te werk gaat.
Ik herinner mij, dat de heer Eikerbout vijf minuten vóór
dat hij zijn voorstel deed er nog niet aan dacht. In de dis
cussie werd hem gezegd: als ge dat wilt, dan moet ge voor
stellen het Burgerlijk Armbestuur uit te breiden, en toen
heeft hij het gedaan.
Dan zou ik erop willen wijzen, dat de werkzaamheden
vlugger gaan wanneer een commissie niet groot is. Het is
gewenscht om zooveel mogelijk de zaken in een volledige
vergadering te behandelen: en de regel is dat hoe grooter
de vergadering is hoe langer die duurt. Moeten er stukken
circuleeren, dan is daarmede ook minder tijd gemoeid wanneer
het aantal leden niet te groot is.
Dan wordt het voorgesteld alsof nog nooit uitgetrokken
werkloozen bij bet Burgerlijk Armbestuur geweest zijn. Ik
kan verklaren, dat zoowel bij de Kerkelijke Armbesturen als
bij het Burgerlijk Armbestuur vele ongeorganiseerde maar
ook georganiseerde werkloozen ingeschreven staan.
De Armenwet schrijft in artikel 28 voor:
„Ondersteuning kan slechts worden verleend aan hen, die
zich het noodzakelijk levensonderhoud niet kunnen verschaffen
en het, hoewel een verzoek daartoe gedaan is, niet ontvangen
van anderen, ingevolge de wet tot het verstrekken daarvan
gehouden, of van kerkelijke, bijzondere of gemengde instel
lingen."
En verder staat in de Memorie van Toelichting tot de
Armenwet
„Dat minimum moet zijn materieel en ideëel, en omvat,
wat het materieele betreft, het noodzakelijk levensonderhoud
niets meer en niets minder, wat het ideëele betreft, toezicht,
raad en bijstand."
Dat geldt voor allen, die van het Burgerlijk Armbestuur
ondersteuning genieten, en mij dunkt dat dat aan niet-
georganiseerden even goed moet ten deel vallen als aan
georganiseerden. Ik vind het daarom een bezwaar om in het
Burgerlijk Armbestuur een afzonderlijke commissie aan te
wijzen en deze te belasten met de afzonderlijke taak om de
belangen te behartigen van een deel der ondersteunden.
Wat betreft de voorlichting, welke van de organisaties uitgaat,
zooals in den Raad is aangenomen, zelfs met de stem van
den heer Heemskerk, zullen de georganiseerden komen met
de adviezen van de .organisaties, zoodat zij min of meer door
het Burgerlijk Armbestuur worden ondersteund met behulp
van de organisaties.
Verder sluit ik mij aan bij het gesprokene door de heeren
Wilbrink en Oostdam.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik geloof, dat de Wethouder
niet goed heeft begrepen de bedoeling van de aanwijzing der
vertegenwoordigers der vakcentrales. Er schijnt bij den Wet
houder, en misschien ook bij Burgemeester en Wethouders,
de indruk te zijn gevestigd, alsof de bedoeling was een
afzonderlijke commissie in het Burgerlijk Armbestuur te hebben
voor die ondersteunde werkloozen. Dat is echter de bedoeling
niet. De bedoeling is de vertegenwoordigers der vakcentrales
gewoon in de vergaderingen toe te laten en hen te doen
deelnemen aan de besprekingen, waarbij zij raad kunnen
geven omtrent de zaken, welke betrekking hebben op de
werkloozenuitkeeringen, terwijl zij ook omtrent andere aan
gelegenheden zullen kunnen meespreken.
De heer Schoneveld. M. d. V. In de eerste plaats wensch
ik een antwoord te geven op hetgeen de heer Wilbrink naar-
voren heeft gebracht. Deze heeft het voorgesteld alsof de
vertegenwoordigers der vakorganisaties uitsluitend en alleen
die zaken zouden bespreken, welke hun menschen betroffen,
maar dat is niet juist. Het is er ons alleen om te doen, dat