568
MAANDAG 19 DECEMBER 1921.
vestigen. Hij zegt: de Regeering heeft allerlei deskundigen
geraadpleegd, mij dunkt waarschijnlijk deskundigen op be-
zuinigingsgebied. Dat doet er niets toe, de weg tot onder
handelingen is afgesnedenals wij een protest indienen, heeft
de Regeering de macht, het naast zich neer te leggen, en zij
zal dat ook wel doen. Dat is iets anders dan onderhandelingen
met de gemeente. Nu zegt de heer Heemskerk: als de Minister
het niet bindend voorschrijft, hij erkent dus dat den
gemeenten geen vrijheid wordt gelaten dan zouden er
gemeenten kunnen zijn, die voor de werkloozen nog slechter
zorgden. Maar juist die gemeenten, die op slechtere wijze voor
de werkloozen willen zorgen, die houden hun vrijheid volkomen,
die hoeven slechts de regeling af te wijzen; dan zijn ze vrij,
zelfs om geen rooie cent te geven. Dat is makkelijk voor die
gemeenten, maar dat argument doet dus. niets af aan de
juistheid van mijn opmerking.
Er is nog een punt waarop ik wil wijzen. Men heeft bij
een voorstel, waarop men zich niet geprepareerd heeft, even
noodig de dingen te laten doorwerken. In eerste instantie
heb ik gedacht: de Ministerieele regeling is zoo bar slecht,
dat Burgemeester en Wethouders zich verplicht voelen haar
iets beter te maken. De woorden van den Wethouder hebben
mij geleerd waarin dat zit. Het wordt een dure aardigheid
voor het Burgerlijk Armbestuur, en het is dus in het belang
van de gemeentekas, die 78 dagen in 48 te veranderen. Die
30 dagen verschil zouden de uitgetrokkenen geheel ten laste
van het Burgerlijk Armbestuur komen, dus ten laste van de
gemeente. Maar als doorgaat wat Burgemeester en Wethouders
willen, komen die 30 dagen slechts voor 1/s ten laste van de
gemeente en voor s/s ten laste van het Rijk. Natuurlijk
hebben Burgemeester en Wethouders niet 0 dagen gezegd,
omdat men aan de tafel van Burgemeester en Wethouders
niet revolutionair is en begrijpt, dat men bij de Regeering
met bescheiden wenschen moet komen.
De heer Wilmer. M. d. V. Daar straks is terecht opgemerkt
door Professor Eerdmans, dat het voor ons zeer lastig is om
in deze zaak, die wij niet voldoende hebben kunnen overzien,
een besluit te nemen. Maar dat is ons nu toch wel wat
gemakkelijker gemaakt. Er is door den Wethouder een advies
voorgelezen, een advies, dat is opgesteld door personen,
die zich ten volle daarvoor aansprakelijk stellen, van verschil
lende richtingen in deze stad ook van de S. D. A. P. heb
ik een naam er bij gehoord die aan den Raad adviseeren
het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen.
Nu acht ik den Gemeenteraad niet verantwoord, als hij ineens
afwijkt van het advies, dat na wikken en wegen schijnt te
zijn opgesteld, en dat den Raad wordt gegeven, ook door
partijgenooten van den heer van Stralen.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou ook veel voelen voor het
voorstel van den heer Knuttel, om 48 dagen terug te brengen
op 0, maar waar de betreffende commissie ons adviseert om
die 78 dagen terug te brengen op 48, zal ze ook wel daar
voor haar redenen gehad hebben. De heer Knuttel heelt
straks opgemerkt, dat het brengen van 48 op 0 een voordeel
zou zijn voor de gemeente Leiden. En wanneer desondanks
Burgemeester en Wethouders, geadviseerd door de betreffende
menschen, die daarvoor zijn aangesteld, dat voorstel doen,
dan zullen die daarvoor ook wel hun redenen hebben. Waar
deze zaak is een ingewikkelde zaak, waar wij deze zaak zeer
moeilijk kunnen overzien en wij voor ons hebben een advies,
dat zoo veelzijdig mogelijk is vastgesteld, waarover een avond
is vergaderd, waarop men de zaak van alle kanten heeft
bezien, een advies waaraan hebben meegewerkt personen van
verschillende richtingen in onze stad, ook de S. D. A. P.,
daar geloof ik, dat de Raad verstandig doet door met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders mee te gaan.
De heer van Stralen. In de eerste, plaats dit. Ook uit het
advies der commissie blijkt, dat het juist is, wat ik straks
heb opgemerkt, dat er gemeentebesturen zijn
De Voorzitter. Mag ik even voorlezen wat er staat? Er
slaat: „een bijeenkomst van enkele gemeentebesturen, o. a.
Amsterdam, hetgeen blijkens berichten in de bladen adviseert,
tot niet aanvaarding''. Maar ik weet niet precies, hoe nu
de houding dier gemeentebesturen zal zijn.
De heer van Stralen. De geest is deze. In de bladen staat
daaromtrent, dat de gemeentebesturen, die op instigatie van
Amsterdam vergaderd hebben, aan den Minister zullen
berichten, dat ze eerst na 20 December in staat zullen zijn
definitief antwoord op de circulaire te geven. Dat wil niet
zeggen, niet accepteeren, maar wil alleen zeggen, wat ik ook
heb gewill, namelijk dat de gemeentebesturen meer gelegen
heid krijgen de zaak te overzien in den geest van Professor
Eerdmans.
De heer Knuttel. Daar gevoel ik niets voor.
De heer van Stralen. Dat is hetgeen ik zou willen. Nu
geloof ik niet, nadat Amsterdam en andere gemeentebesturen
dit reeds gedaan hebben, dat, als wij hetzelfde doen, het
gevolg daarvan zou zijn, dat voor Leiden geen uitkeering
meer door het Rijk zou worden toegekend. Dat kan eenvoudig
niet, want als dergelijke belangrijke gemeenten zich op dat
standpunt stellen, vrees ik niet, of de Minister zal bakzeil
halen en na 20 December gelegenheid geven de regeling te
accepteeren. En dan kan in de gemeentebesturen getracht
worden met den Minister in contact te komen, want dat
moet mijns inziens gebeuren. Die gelegenheid, welke tot dus
verre aan de gemeentebesturen is onthouden, moet worden
geschapen. Er moet gesproken worden over wat in 1922 zal
gebeuren. Het gaat niet aan, iets voor te schrijven en dat
de gemeentebesturen eenvoudig op te leggen. Ik handhaaf
dus het voorstel om den Minister vandaag, telegrafisch des
noods, te berichten, dat Leiden niet in staat is op 20 December
te antwoorden.
De Voorzitter. Wilt u dat voorstel op schrift geven?
De heer van Stralen. Mocht dat worden verworpen, dan
zou ik omtrent de amendementen van den heer Knuttel
willen opmerken, dat ik mij met die verschillende amende
menten wel kan vereenigen behalve met dat, waarin de heer
Knuttel voorstelt, het bedrag der uitkeering op het volle loon
te bepalen.
Dat amendement van den heer Knuttel zal ik niet steunen,
wantjk meen, dat dat al te ver verwijderd is van de werke
lijkheid. Ik stel dus voor, den Minister te berichten, dat deze
zaak wordt aangehouden.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik begrijp het standpunt niet
van die leden van den Raad, die meenen de belangen van de
gemeente en die van de werkloozen te behartigen door
stelselmatig oppositie te voeren tegen maatregelen van Burge
meester en Wethouders. De Regeering wil van de kosten
voor haar rekening nemen, terwijl voor de gemeente blijft.
Het is dus meer in bet belang van de gemeente, die regeling
te accepteeren dan de kans te loopen, "dat de Minister niets
bijpast, waardoor de werkloozen geen ondersteuning kunnen
krijgen uit hun kassen en ten laste komen van de gemeente.
Wij kunnen dus als gemeente niet anders handelen dan de
regeling van den Minister accepteeren. Maar, wordt er gezegd,
wij kunnen in ieder geval onze voorwaarden stellen. Maar
wie heeft meer recht om voorwaarden te stellen, de Regeering,
die f, of wij, die geven. De Regeering mag eerder voor
waarden stellen bij het treffen van een regeling, die moet
tegemoetkomen aan de werkloosheid, die in zicht is. De
Regeering rekent op groote werkloosheid; anders konden de
kassen wel normaal functioneeren. Ik begrijp wel, dat de
heer Knuttel met mijn betoog niet meegaat en zegt: wij
moeten alles aan de gemeente overlaten en ons verzetten
tegen de Regeering. Maar wie de belangen van de werk
loozen in het oog houdt en ook het gemeentebelang, kan,
afgescheiden van enkele kleine wijzigingen, alleen maar met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaan en
de regeling accepteeren.
De heer van Eck. M.d. V. Ik was eerst niet van plan mij
in de discussie te mengen, maar na wat van Stralen heelt
gezegd, wil ik mede namens enkele mijner partijgenooten
verklaren, dat wij wel zullen stemmen voor volledige uitkee
ring van het loon. Wij zijn van meening, dat die menschen
slachtoffers zijn van de inrichting van de tegenwoordige
maatschappij, dat het loon in de kapitalistische maatschappij
voor het grootste gedeelte zeer laag is, en dat, als de gemeente
optreedt, het volle loon moet worden uitgekeerd, indien geen
productief werk kan worden gevonden.
De heer F. Elkerbout. M. d. V. Het spijt me dat ik te laat
was. Andere omstandigheden hebben daartoe aanleiding ge
geven. Ik had dolgraag de besprekingen van het eerste
oogenblik af bijgewoond, maar ik heb reeds gemerkt, dat de
gedachten, die door sommige personen, onder anderen den heer
Heemskerk, naar voren zijn gebracht, niet juist zijn. Hij zegt
het Rijk zal f betalen, maar dat is niet zoo. Er staat in de
circulaire:
»Van de door hét Rijk uit te betalen bedragen aan bijzon
dere steun, als in het vorige punt aangeduid wordt gedeelte
als renteloos voorschot aan uwe vereeniging beschouwd. De
voorwaarde van terugbetaling zullen t. g. t. door mij worden
vastgesteld."
De organisaties moeten dus in de kosten betalen. En
van de resteerende f komt de helft, dus voor rekening
van het Rijk, en de andere helft voor rekening van de gemeente.
Het is dus niet juist, dat het Rijk f en de gemeente f- bij
draagt.
Nu komt het mij ook voor, Mijnheer de Voorzitter, dat de