MAANDAG 19 DECEMBER 1921.
De Voorzitter. Wel nota van kunnen nemen, maar niet
grondig.
De heer van Stralen. Het zal toch wel kunnen zijn, dat
in die nota wel wat staat, waarmede het gemeentebestuur
zich evenmin kan vereenigen. Ik meen toch, dat de geheele
zaak in onderling verband moet worden beschouwd. Er hangt
veel van af, wat het Rijk aan het gemeentebestuur daarin
oplegt. Nu zou ik wenschen, dat Burgemeester en Wethouders
zullen toezeggen, dat ze aan den Minister zullen doen toekomen
het bericht, dat de gemeente Leiden niet kan antwoorden vóór
den aangegeven datum en dat desnoous in overleg met andere
gemeentebesturen eersteen nadere bespreking van deze kwestie
plaats heeft. Ik zal op de bemerkingen, die de heer Knuttel
heeft gemaakt op de mededeeling van den Wethouder, niet
nader ingaan. Ik kan ze woord voor woord onderschrijven.
Het spijt mij, dat de adviescommissie en Burgemeester en
Wethouders, die ten opzichte van enkele punten bezwaar
hebben tegen de circulaire van den Minister, ten opzichte
van de verlaging der uitkeering blijkbaar geen bezwaar hebben.
De Voorzitter. Het lijkt mij goed, dat de heer Bots het
geheele advies voorleest. Ik geloof, dat de heer Van Stralen
in zooverre in de war is, als hij meent, dat de andere ge
meentebesturen niet zouden antwoorden. Ze antwoorden wel,
maar, evenals wij, onder protest. Ik vind het hoogst gevaar
lijk, om, als er een fatale termijn is, dien te verzuimen.
Er is geen bezwaar een tweeden brief te schrijven, maar
ik ben er zelfs zoo benauwd voor om niet te antwoorden,
dat het mijn voornemen is zelfs vandaag nog te telegra-
feeren »Sluiten ons onder protest aan, brief volgt".
Ik zou er zeer tegen opzien, om te zeggenwij antwoorden
niet; wij zullen wei antwoorden als het ons gelegen komt.
Trouwens, het advies is opgemaakt of tot stand gekomen,
ik meen zelfs met medewerking van een zeer nauw geest
verwant van u en die is het blijkbaar geheel eens met den
tekst van het advies en het antwoord, dat Burgemeester en
Wethouders willen geven.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik wil niet anders zeggen dan
dat het mij moeilijk is over dergelijke punten stante pede mijn
stem uit te brengen.
Ik ben een vrij trouw courantenlezer en als ik weet, waar
ik het kan opzoeken, kan ik het mij wel weer voor den
geest halen, maar nu zoo onverwachts er over te moeten
oordeelen, dat is een van de dingen, die ons in groote moeilijk
heden brengt. Ik begrijp, dat het misschien niet anders mogelijk
is, maar wensch toch uiting te geven aan mijn bezwaren.
De Voorzitter. Ik kan u mededeelen, dat de circulaire in de
Nieuwe Rotterdamsche Courant heeft gestaan van verleden
Zondagochtend.
De heeren weten, dat hier Maandag, Dinsdagen Woensdag
Raad is geweest en de vergadering van de Commissie van
Advies is geweest op Vrijdag, ik zou toch willen zeggen, dat
het niet gauwer kan.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders beoogt alleen
het bewaren van onze rechten door nu te antwoorden. Als
deze drang van de Regeering er niet was, zouden wij er niet
mede gekomen zijn. Het is niet de schuld van Burgemeester
en Wethouders.
De heer Eerdmans. Dat begrijpen wij wel.
De heer Schoneveld. M. d. V. De circulaire, hier bedoeld,
bevat mijns inziens drie verslechteringen. De twee eerste zijn
al genoemd door den heer Knuttel, namelijk dat de uitkeering
verminderd wordt met 15 cent per dag en dat personen, die
uitgetrokken zijn, eerst weer 78 dagen in hun bedrijf werk
zaam moeten zijn, voor zij opnieuw voor ondersteuning in
aanmerking kunnen komen.
Dat is een bepaling, die wij in den tegenwoordigen tijd
absoluut niet kunnen handhaven. Die termijn moet terug
gebracht worden tot de gewone bepaling van 48 dagen.
De heer Knuttel. O ja, is het dan goed?
De heer Schoneveld. De eisch, dat het in het bedrijf moet
zijn, waarin de werklooze anders werkzaam was, moet ver
vallen. In de derde plaats zou ik de aandacht willen vestigen
op de zoogenaamde gedeeltelijke werkloozen, die zich hier
bevinden aan de Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij. Die
krijgen op het oogenbük voor een dag, dat zij niet werken,
een uitkeering uit de werkloosheidskas. Als ze dien dag niet
werken, verzuimen ze 8.5 uur. Nu stelt de Minister voor, dat
die bepaling zal vervallen, en dat ze minstens 12 uur van
een werkweek niet moeten werken, willen ze in aanmerking
komen voor een uitkeering. Dat is dus een belangrijke ver
slechtering, want bij werkloosheid van een dag zullen ze
niets uitbetaald krijgen. Daarop zou ik ook de aandacht
willen vestigen, aangezien de menschen dan slechts 5 dagen
zouden werken en voor den 6den dag niets zouden krijgen.
De heer Heemskerk; M. d. V. Ik ben het in de eerste
plaats volkomen met u eens, als u tegen den heer van
Stralen aanvoert, dat u in geen geval de circulaire van den
Minister onbeantwoord zoudt willen laten. Dat lijkt mij ook
te riskant, daar wij op die manier de kans loopen, dat de
werkloozen heelemaal geen cent van het Rijk zouden krijgen.
Ik meen integendeel, dat wij alles in het werk moeten stellen
om die circulaire te beantwoorden, en ons niet moeten houden
aan het voorbeeld van enkele gemeenten, die eenigszins angst
vallig optreden. In het antwoord, dat u wilt geven, komt ook
voor, dat u wilt protesteeren tegen het feit dat op de be
grooting met die gelden geen rekening kan worden gehouden.
Is dat niet gewaagd, daar de circulaire toch binnen was,
toen wij met de behandeling van de begrooting reeds aan
gevangen waren?
De Voorzitter. Ik heb het Zondagmorgen voor het eerst
in de krant gelezen. Maandagochtend konden Burgemeester
en Wethouders toch geen voorstel indienen.
De heer Heemskerk. Ik wil met een enkel woord opkomen
tegen wat de heer Knuttel zegt. Hij meent, dat weer naar
voren komt, dat wij als gemeente weinig zeggenschap hebben.
In zekeren zin is dat juist, maar men moet de zaak ook van
den anderen kant bezien. Als de Minister geen bindende
voorschriften gaf, zou het kunnen afstuiten op den onwil
van die gemeentebesturen, die niet tegemoetkomen aan de
werkloosheidskassen. Wat zou dan de toestand zijn? Ik acht
de kans groot, dat verschillende gemeenten niets voelen voor
de werkloozenkassen. Het resultaat zou dus zijn, dat de
menschen heelemaal geen uitkeering kregen, of dat, in andere
gemeenten, alle kosten ten laste kwamen van de gemeente.
Dat moet, zegt de heer Knuttel. Natuurlijk, als men van den
toestand een chaos wil maken. Maar men moet den toestand
nemen»zooals hij is en dien zoo goed mogelijk behandelen.
Ik wil ook nog iets zeggen over de 78 en 48 dagen. Het
blijkt, dat Burgemeester en Wethouders in overeenstemming
met de Commissie van Advies trachten, er 48 dagen van te
maken. Voor losse arbeiders zal dat misschien geen bezwaar
opleveren, maar overigens moet men zich geen illusies maken.
Er is eerder op vermeerdering dan op vermindering der
werkloosheid te rekenen. Als de menschen niet aan den ter
mijn zouden voldoen, dan zouden ze bij het Burgerlijk Arm
bestuur terechtkomen. Zou het daarom niet overweging ver
dienen, dien tijd van 48 dagen tot nihil terug te brengen,
of in ieder geval tot nog miuder, en zoo het zwaartepunt
van de uitkeeringen te leggen bij het Rijk?
Wat nu de bedragen betreft, Mijnheer de Voorzitter, zal ik
niet zeggen, dat ze mijn volledige instemming hebben. Het is
een verslechtering van 15 cent per dag. Maar ook deze regeling
is door den Minister voorgeschreven en wel voor het geheele
land met de classificatie der gemeenten. Die regeling zal niet
door den Minister losweg uit zijn mouw zijn geschud. Hij
zal het wel eerst besproken hebben met menschen, die ten
opzichte van het werkloozenvraagstuk een leidende positie
innemen en ik vertrouw wel, dat de Minister zijn advies zal
ingewonnen hebben bij de leiders van verschillende vakbureaux,
zoodat het niet zoo neergeschreven zal zijn. Ik vind deze regeling
wel niet in alle opzichten zoo prachtig, doch zullen enkele
woorden van protest van den Leidschen Raad er iets aan
verbeteren? Ik geloof niet, dat wij wijs doen met deze zaak
aan te roeren.
Ik geloof wel, dat wij goed zouden doen met de bedragen
te accepteeren, zooals de Minister ze voorschrijft.
De Voorzitter. Mag ik er even de dames en heeren op
attent maken, dat deze regeling alleen maar geldt voor 25
werkloozenkassen, die met name genoemd zijn, van de 56,
die naar ik meen in deze gemeente zijn. Voor de andere geldt
deze regeling niet. Deze regeling betreft alleen den Algemeenen
Nederlandschen Diamantbewerkersbond, de Christelijke Ver-
eeniging van Diamantbewerkers enz. De eerste vijf zijn alleen
diamantbewérkersbonden. En zoo gaat het voort met transport
arbeiders-, metaalarbeiders-, de sigarenmakers- en eenige van
de textielarbeidersbonden. Voor zoover ik weet heerscht hier
echter in de textielindustrie geen werkloosheid.
De bouwvakarbeiders vallen niet onder deze regeling, voor
hen blijft de oude regeling gelden.
De heer Bots. M. d. V. Ik wil even de verschillende heeren
antwoorden, voordat ik het advies voorlees.
Den heer van Stralen wilde ik opmerken, dat wij in de
Commissie voor Werkloosheidsverzekering de circulaire van
den Minister Vrijdagavond zeer a tête reposée hebben behandeld
en de zaak wel goed onder de oogen hebben gezien. Daardoor
s i