MAANDAG 19 DECEMBER 1921.
565
Itallie—van Embden, op de ontwerp-verordening tot heffing
van schoolgeld voor het Lager Onderwijs.
Zullen worden behandeld bij punt 9 der agenda.
De Voorzitter. Alvorens thans over te gaan tot de gedrukte
agenda, zou ik willen verzoeken, een zaak spoedeischend te
behandelen. Alle Raadsleden zijn daarvan misschien niet geheel
op de hoogte, maar het betreft iets, dat gebeuren moet. Het
is namelijk een voorstel van Burgemeester en Wethouders naar
aanleiding van een circulaire van den Minister van Arbeid,
betreffende de steunverleening aan noodlijdende werklozen
kassen in 1922. Wij moeten daarop uiterlijk morgen antwoorden
wij zijn er de vorige week niet mee gekomen, omdat wij
graag het advies hadden van de Commissie van Advies voor
de Werkloosheidsverzekering. Deze zaak kan nu geen uitstel
meer lijden, want als wij ons niet aansluiten, zullen de leden
der werkloozenkassen van de in de circulaire genoemde ver-
eenigingen, te Leiden in geen geval op uitkeering uit die werk
loozenkassen aanspraak kunnen maken, en dat mag natuurlijk
in geen geval gebeuren. Daarom zou ik u willen voorstellen,
deze zaak spoedeischend te behandelen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt tot
dadelijke behandeling besloten.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Bots. M. d. V. Misschien zijn de dames en heeren
van den Raad er mede bekend, dat de Minister van Arbeid
d.d. 5 December een circulaire heeft uitgevaardigd, waarin
de regeling, die op l Januari ten opzichte van de werk
loozenkassen ingaat, is neergelegd. De circulaire begint aldus:
»Door de groote werkloosheid in verschillende bedrijfstakken
zullen aan de werkloozenkassen, waarvan de leden in die
bedrijfstakken werkzaam zijn, zware eischen worden gesteld,
indien zij aan werklooze leden de reglementaire uitkeeringen
willen verstrekken." ik meen, dat die circulaire wel vooreen
groot deel bekend zal zijn, of zoo dat niet het geval is, zal
ik ze voorlezen.
De heer Sijtsma. Ze heeft in de courant gestaan.
De heer Bots. Het komt daarop neer, dat de Minister
bereid is de werking van de werkloozenkassen ook in het
jaar 1922 te verzekeren en daarvoor stelt hij dan voor of
liever dan besluit de Minister, dat de kosten gedragen zullen
worden voor a/3 door het Rijk en voor lj3 door de gemeente.
Dat Vs voor de gemeente is een zware last. Onder andere
heeft ons college ook van het gemeentebestuur van Groningen
nog een missive daaromtrent ontvangen, waarin staat, dat
dit voor de gemeente Groningen 130.000.zal bedragen. Nu
geloof ik niet, wij hebben dat ook nagerekend met den heer
Draaijer, dat het voor onze gemeente zoo'n bedrag zal be-
loopen, maar toch, een ƒ40.000.— zulleu die kosten allicht voor
onze gemeente zijn. Nochtans blifft het in ieder geval raad
zaam ons inziens om aan den Minister, te verwittigen, dat
wij dat accepteeren, dat wil zeggen, dat wij daarmede mee
gaan, ook ingevolge het intusschen ingekomen advies van de
Commissie voor de Werkloosheidsverzekering; Burgemeester
en Wethouders meenen daaraan gevolg te moeten geven.
Dat advies luidt aldus:
»De door den minister van Arbeid in zijn aangehaalde
circulaire getroffen regeling betreffende de steunverleening
aan noodlijdende werkloozenkassen in 1922 te aanvaarden,
en daartoe aan Burgemeester en Wethouders een voorloopig
onbepaald crediet te verleenen, er daarbij tevens tegen protes-
teerende, dat de gemeente niet van te voren in deze regeling
gekend is, en dat deze regeling, welke van de gemeente aan
zienlijke financieele offers zal vergen, is voorgedragen, nadat
de begrooting voor 1922 reeds was vastgesteld en voorts
onder mededeeling, dat de gemeente zich voorbehoudt omtrent
de verdeeling der kosten van deze regeling nader met den
Minister overleg te plegen."
Dan zijn er eenige bezwarende bepalingen, die de Minister
in zijn circulaire naar voren brengt, zoo bijvoorbeeld, dat een
werkman eerst 78 dagen in zijn beroep gewerkt moet hebben,
waarin hij werkloos werd. En daaromtrent wilden wij den
Minister voorstellen de regeling alsnog te wijzigen in dier
voege, dat in punt 4 in plaats van 78 dagen wordt gelezen
48 dagen en daarna te laten vervallen de woorden: »in het
beroep, waarin zij werkloos werden". Want anders zal men
in de hand werken, dat iemand, die in een ander beroep
werk kan krijgen, het niet zal aanvaarden, omdat hij zich
te veel benadeelen zou met het oog op deze bepaling.
Nu is de vraag van Burgemeester en Wethouders, of de
Raad kan goedvinden, dat Burgemeester en Wethouders op
deze voorwaarden tot deze regeling toetreden
De Voorzitter. In alle geval toetreden, maar onder protest
en met de mededeelingen, zooals de heer Bots ze heeft voor
gelezen.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik begrijp wel, dat voor de
zooveelste maal de Raad geen keuze heeft. Men wordt voor
een feit gebeld en het is een bewijs te meer van wat ik bij
de begrooting heb opgemerkt, namelijk dat de Raad in hoe
langer hoe minder dingen eenige vrijheid van handelen krijgt.
Men moet dit aanvaarden of niet, en dan kan men wel
eenige opmerkingen en bezwaren maken, maar men weet van
te voren, dat daarmee toch geen rekening wordt gehouden.
Niettemin hecht ik er wel degelijk waarde aan, welke
opmerkingen en bezwaren gemaakt worden, en daarom kan
ik mij niet vereenigen met het voorstel om in plaats van 78 dagen
te lezen: 48 dagen. 78 en 48 maakt niet zoo'n groot verschil.
Waar komt het hier op aan? Het komt er hier op aan, dat
al degenen, die aan het eind van het jaar uitgetrokken waren,
het jaar ook weer als uitgetrokkenen beginnen. In het
gunstigste geval wordt het toch eind zomer, begin najaar
voor ze die 78 dagen hebben bereikt, en er is een aantal,
dat die 78 dagen stellig nooit bereiken zal en dus het
heele jaar aangewezen is op het Burgerlijk Armbestuur.
Als men 48 dagen aannam, zou dat zeker het aantal van
degenen, die de noodige dagen bereiken, grooter maken, maar
een eenigszins voldoende maatregel is het niet. Daarom zou
ik willen, dat wij den Minister den wensch te kennen gaven,
dat de heele voorwaarde van een aantal dagen, dat men moet
gewerkt hebben, in haar geheel vervalt. Dat is de eenige
wijze om de kassen op normale wijze in functie te krijgen en
demenschen van het Burgerlijk Armbestuur vandaan te houden.
Dan mis ik in de opmerkingen, die gedaan zullen worden,
ook een over het bedrag der uitkeeringen. In plaats van dat
het bedrag verhoogd wordt, zien wij, dat overal een verlaging
plaats vindt. Die is niet zoo bizonder groot, maar daar het
bedrag al te laag is, kunnen wij dat niet aanvaarden. Ik zou
willen, dat ook daaromtrent een verandering in het antwoord
van de gemeente werd gemaakt, dat er een toevoeging kwam,
die inhield, dat ook het bedrag der uitkeeringen ons veel te
laag voorkomt.
De Voorzitter. Mag ik den heer Knuttel dan verzoeken
amendementen in te dienen op het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, en tevens om het laatste, waarover hij ge
sproken heeft, niet zoo vaag te formuleeren?
De heer Knuttel. Bepaalde getallen noemen?
De Voorzitter. Ja, anders beteekent uw amendement niets.
Als de heeren oppositie voeren tegen de Regeering en zeggen:
de voorgestelde uitkeering is te laag, dan geelt dat niets.
Men zou b. v. kunnen zeggenzooals het vroeger was.
De heer Knuttel. Ik beschouw dit meer als een inleiding
van de discussies.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik geloof, dat ik van a tot
z kan onderschrijven, wat door den heer Knuttel is gezegd.
Ik zal waarschijnlijk tot ietwat andere conclusies komen,
omdat ik, liever dan nu reeds te bepalen, welke wenschelijli-
heden aan den Minisier bekend zullen worden gemaakt, de
zaak rustig zou hebben bekeken. De Wethouder heeft mede
gedeeld, dat de Minister vóór 20 dezer antwoord verlangt.
Wij zijn gewoon, dat wat maandenlang op de ministerieele
bureaux wordt uitgebroed, door de gemeentebesturen in enkele
dagen moet worden be-list. Pas Vrijdagavond is de zaak in
de adviescommissié behandeld, en daar natuurlijk wel be
sproken, maar toch niet zoo grondig natuurlijk dat wij kunnen
weten, welk antwoord wij den Minister moeten geven. Ik
geloof ook, dat het niet bepaald noodig is, dat wij vandaag
een beslissing nemen. Ik heb namelijk gelezen dat een aantal
gemeentebesturen over deze zaak hebben geconfereerd in
Amsterdam en hebben besloten, dat den Minister zal worden
bericht, dat de gemeentebesturen onmogelijk voor 20 December
kunnen antwoorden en dat ze daarvoor een langer tijd noodig
hebben. Wat zij doen, kunnen wij toch ook wel doen. Wij
overzien toch ook niet volledig alle gevolgen van de toe
passing dezer regeling.
Mijnheer de Wethouder heeft gezegd, dat van Groningen
•dit bekend is, dat het bedrag, wat de gemeente zal moeten
bijdragen, ongeveer 130 000.— is en dan slaat de Wethouder
er voor Leiden een gat in. Maar dat is natuurlijk op geen
enkele berekening gebaseerd. Het lijkt mij gewenscht, dat het
voor Leiden precies nagegaan wordt en ook, dat, als de Regeering
een soort bevel uitvaardigt ten opzichte van de reglementaire
uitkeeringen aan werkloozen, wij eerst kijken, wat de Minr-ter
aanbiedt aan de gemeentebesturen ten opzichte van de uitge
trokken werkloozen. U zegt, u hebt een missive daaromtrent
ontvangen, waarvan u nog geen nota hebt kunnen geven.